VRA 2005, p. 37
2005-02-01
Mr B.P. Dekker
Niet het verbieden van de proef met no cure no pay, niet het feit dat voor personenschade nog slechts de korte verjaringstermijn aan de orde is, niet de omstandigheid dat de Hoge Raad plotseling terughoudend lijkt te worden ten aanzien van werkgeversaansprakelijkheid, maar twee onderzoeksprojecten van het Centrum voor Aansprakelijkheidsrecht van de Universiteit van Tilburg naar de mogelijkheden om de omvang van de transactiekosten van het aansprakelijkheidsrecht terug te brengen[1] en naar de mogelijkheden van procedurele normering van personenschade[2] vormen de meest opmerkelijke gebeurtenis in het aansprakelijkheids- en schadevergoedingsrecht van 2004.
De regeling van personenschade staat, met name sinds het verschijnen van het rapport van Stichting De Ombudsman over de moeizame en trage afhandeling van letselschade[3] , hoog op de politieke agenda. De minister van Justitie heeft in zijn antwoorden op kamervragen[4] , tijdens het overleg met de Vaste Kamercommissie voor Justitie[5] en in een aantal brieven aan de Tweede Kamer[6] steeds verzocht om geduld. Strekking van de boodschap van de minister: aan een oplossing voor de geconstateerde problemen zou worden gewerkt door het Centrum voor Aansprakelijkheidsrecht.
Van verzekeraarszijde werden de onderzoeksprojecten van het Centrum voor Aansprakelijkheidsrecht al enige tijd gevolgd, maar de belangstelling van de advocatuur is eerst gewekt toen duidelijk werd dat de minister serieus was met zijn normeringsplannen. De reacties van met name de Vereniging van Advocaten voor Slachtoffers van Personenschade (ASP) en de Vereniging van Letselschade Advocaten (LSA) zijn niet bepaald positief geweest.
Tijd om te bekijken wat er in Tilburg gaande is en de geboekte vorderingen in kaart te brengen. Na een korte inkadering van beide onderzoeksprojecten (hierna ook aan te duiden als het project Transactiekosten en het project Procedurele Normering Personenschade) zal ik deze bespreken. Vervolgens zal ik deze van commentaar voorzien en zal worden vastgesteld of alle opwinding, die de niet aflatende normeringsdrang heeft veroorzaakt, terecht is.
De (politieke) problemen van het schaderegelingsproces
Een beschouwing van twee onderzoeksprojecten van het Centrum voor Aansprakelijkheidsrecht
VRA 2005, p. 37
Mr B.P. Dekker
De achtergrond van beide onderzoeken
Het Centrum voor Aansprakelijkheidsrecht heeft zich in 2004 bezig gehouden met twee omvangrijke onderzoeksprojecten. In opdracht van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum van het Ministerie van Justitie (WODC) is onderzoek verricht naar de mogelijkheden om de omvang van de transactiekosten van het aansprakelijkheidsrecht te verlagen (project Transactiekosten). Daarnaast is onderzoek gedaan naar de mogelijkheden van procedurele normering (het project Procedurele Normering Personenschade). Dit laatste project is aanvankelijk gefinancierd door de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO), terwijl er thans sprake is van subsidiëring door het Ministerie van Justitie, de Stichting Achmea Slachtoffer en Samenleving[7] en het Fonds Slachtofferhulp Nederland.
De beide onderzoeksprojecten staan niet op zichzelf. Zij passen in een reeks van recente onderzoeken en publicaties van het Centrum voor Aansprakelijkheidsrecht over de moeizame en kostbare schaderegeling. Er werd al eerder onderzoek gedaan naar de omvang van de transactiekosten in het aansprakelijkheidsrecht[8] . In opdracht van Stichting Personenschade Instituut van Verzekeraars (PIV) en het Verbond van Verzekeraars is voorts rechtsvergelijkend onderzoek gedaan naar de mogelijkheden van structurering van de buitengerechtelijke afwikkeling van letselschade[9] . Verder is onderzoek verricht naar de beletselen voor het goed verlopen van onderhandelingsprocessen in letselschadezaken[10] . Ten slotte is er sprake van een aanhoudende stroom van artikelen in de vakliteratuur[11] .
Transactiekosten
Het onderzoek naar de mogelijkheden om de omvang van de transactiekosten van het aansprakelijkheidsrecht te verlagen is in november 2004 afgerond met de publicatie van Schadeclaims: kan het goedkoper en minder belastend?[12] . De onderzoekers hebben zich ten doel gesteld een inventarisatie te maken van 'goedkopere alternatieven voor de huidige procedures en mechanismen om schade te verhalen'. Daarbij moet rechtsvergelijkend onderzoek 'veelbelovende alternatieven in kaart brengen die kunnen bijdragen aan een reductie van de transactiekosten'[13] .
De onderzoekers zijn uitgegaan van een onderscheid tussen primaire ongevalskosten ('kosten van preventie en de lasten van niet te voorkomen schade'), secundaire ongevalskosten ('kosten van risicospreiding naar degenen die de risico's het beste kunnen dragen') en tertiaire ongevalskosten ('alle kosten van het behandelen van claims in het rechtssysteem')[14] . Onder het begrip transactiekosten wordt door de onderzoekers de tertiaire ongevalskosten verstaan: 'de kosten van onderhandelingen en het afsluiten van een overeenkomst en ook de kosten van het controleren en verzekeren van de naleving daarvan'[15] . Deze kosten worden door de onderzoekers uitgesplitst naar[16] :
-
Kosten van rechtshulp en rechterlijke macht : de kosten van ingeschakelde belangenbehartigers worden als 'relatief aanzienlijk' ingeschat. De omvang van de kosten van de rechterlijke macht lijkt beperkt, nu in slechts 5-10% van de zaken geprocedeerd wordt.
-
Kosten van ingeschakelde derden : de kosten van ingeschakelde deskundigen (medici, technische experts, actuarissen, accountants) worden als 'zeer aanzienlijk' ingeschat.
-
Kosten van door partijen bestede tijd en claimafhandeling : de waarde van de activiteiten die anders in dezelfde tijd had kunnen worden ontplooid ('opportunity costs of time').
-
Kosten van onzekerheid : de kosten in verband met het niet kunnen nemen van beslissingen over de aanwending van vermogensbestanddelen zolang de schade niet is afgewikkeld.
-
Emotionele lasten : de kosten van het proces van schadeafwikkeling, dat niet alleen voor het slachtoffer, maar ook voor de aansprakelijke partij 'emotioneel zwaar' is.
-
Kosten van systeem- en uitvoeringsbewaking : de kosten van de noodzakelijke juridische infrastructuur.
Bedacht moet worden dat de schaderegeling voor de economie ook toegevoegde waarde heeft (in die zin dat professioneel betrokkenen er hun brood mee verdienen). De onderzoekers laten dit aspect verder buiten beschouwing.
De vraag of hoge transactiekosten erg zijn, wordt door de onderzoekers bevestigend beantwoord. Het gevolg van hoge transactiekosten zou zijn dat zwakkere partijen (slachtoffers) in verhouding tot sterkere partijen (verzekeraars) genoegen zullen moeten nemen met een niet optimaal schikkingsresultaat[17] .
Voor wat betreft de omvang van de transactiekosten wordt voortgebouwd op eerder onderzoek, waarin de kosten die gemoeid waren met de afwikkeling van personenschade voor het jaar 1999 werden geschat op een bedrag van 200 tot 600 miljoen euro[18] . Op basis van deze cijfers worden de transactiekosten voor 2004 door de onderzoekers geschat op een tot twee miljard euro per jaar. De 'compensation ratio' (de transactiekosten per uitgekeerde euro) zou dan 0,5 bedragen[19] .
Door de onderzoekers wordt een twaalftal, in het buitenland gevonden mogelijkheden beschreven om transactiekosten te reduceren. Deze opties zijn aan de orde gekomen tijdens een zogenaamde 'expertmeeting' en zijn vervolgens geselecteerd op basis van het te verwachten reducerend effect voor en de inpasbaarheid in het Nederlandse systeem.
Als 'meest kansrijke' opties zijn geselecteerd:
-
Procedurele normering : 'spelregels voor de afwikkeling van individuele claims', waarbij het kan gaan om gedragsregels voor partijen, tijdstabellen, gestandaardiseerde brieven en formulieren en al dan niet verplichte procedurestappen. Gekeken is naar de Engelse Civil Procedure Rules (beter bekend als de Woolf-Reforms) en Pre-Action Protocols alsmede naar de Franse Loi Badinter. In beide gevallen gaat het om in wetten vastgelegde procedurele normen. Verder is het Zweedse systeem onderzocht, waarin door een onafhankelijke organisatie (de Patient Claims Board, bestaande uit vertegenwoordigers van verzekeraars, slachtoffer- en/of consumentenorganisaties en overheidsinstanties) op basis van eigen medische deskundigen en schadetabellen aanbevelingen worden gedaan over de hoogte van de schadevergoeding. Het instrument van procedurele normering wordt als kansrijk betiteld, hoewel het (ook in het buitenland) nog in een experimentele fase verkeert en empirische gegevens over de mogelijke kostenreducerende effecten niet bekend zijn. Procedurele normering werd door de deelnemers aan de expertmeeting beschouwd als een instrument dat het schaderegelingsproces 'beter, sneller en efficiënter kan laten verlopen'. Het instrument zou wel handhavingsproblemen met zich kunnen meebrengen[20] .
-
Verbeterde geschiloplossing : door middel van een verbeterde toegang tot de civiele rechter of door vormen van 'alternative dispute resolution' (ADR) als arbitrage, bindend advies en mediation. Volgens de deelnemers aan de expertmeeting zou het 'gebruikelijke conflictmodel' moeten worden verlaten. Ook voor dit instrument geldt dat het, door gebrek aan representatieve empirische gegevens, niet mogelijk is uitspraken te doen over de te verwachten gevolgen voor de hoogte van de transactiekosten[21] .
-
Materiële normering van schadevergoeding : het fixeren van schadevergoedingen zou volgens de onderzoekers een goed instrument kunnen zijn om te komen tot een passende schadevergoeding in geval van een moeilijk te evalueren schade (immateriële schade, maar ook toekomstig verlies van arbeidsvermogen). Het kan gaan om normering van schadebedragen door de wetgever (zoals in Italië, Spanje en Denemarken gebeurt), maar ook om richtlijnen ontwikkeld via jurisprudentie (België) of door deskundige organisaties (Verenigd Koninkrijk, Wales, Frankrijk). De deelnemers aan de expertmeeting waren enthousiast over deze oplossing: 'een slachtoffer zou op een kwalitatief goede manier een 'redelijke' schadevergoeding moeten kunnen krijgen'[22] .
-
Risicoaansprakelijkheid : die discussie over causaliteit en aansprakelijkheid speelt bij risicoaansprakelijkheidsstelsels een veel minder grote rol dan bij schuldaansprakelijkheidsstelsels. Risicoaansprakelijkheid werd door de deelnemers aan de expertmeeting met name geschikt bevonden voor werkgevers- en productaansprakelijkheid. Een nadeel van een stelsel van risicoaansprakelijkheid zou kunnen zijn dat de preventieve werking beperkter is, hetgeen zou kunnen leiden tot onverzekerbaarheid[23] .
-
Normering van schuldaansprakelijkheid : door normering van een aantal regels van schuldaansprakelijkheid zouden de kostenverhogende gevolgen van het schuldaansprakelijkheidsstelsel (ten opzichte van een risicoaansprakelijkheidsstelsel of een 'no fault'-stelsel) kunnen worden weggenomen. Gedacht wordt aan vaste schuldverdelingspercentages in veelvoorkomende gevallen (een vaste aftrek voor het niet dragen van een veiligheidsgordel of valhelm en het naast een zebrapad oversteken van de weg). In Frankrijk zijn regresvorderingen genormeerd door een stelsel met vaste casusposities waarin slechts een beperkte mogelijkheid tot het uitwisselen van informatie bestaat[24] .
Een vijftal andere opties zijn door de onderzoekers als 'kansrijk' bestempeld:
-
Economische of andere prikkels op partijen en rechtshulpverleners : genoemd wordt een systeem van 'no cure no pay' naar Amerikaans model en het Duitse systeem van vaste beloningen. Het kan daarbij gaan om prikkels op partijen en op de belangenbehartiger van het slachtoffer, maar ook om prikkels op de rechterlijke macht[25] .
-
Alternatieve vergoedingssystemen : first party- en no fault-verzekeringen zouden een alternatief kunnen vormen voor de aansprakelijkheidsverzekering, nu (eigen) schuld geen rol speelt en het aansprakelijkheidstraject daardoor beperkt is. Het instrument werd aantrekkelijk gevonden door zowel vertegenwoordigers van verzekeraars (omdat de schadelast beter calculeerbaar zou zijn) als vertegenwoordigers van slachtoffers (omdat de 'belastende discussie over schuld en aansprakelijkheid' achterwege zou kunnen blijven). Een nadeel is dat een dergelijk vergoedingssysteem, door een meer omvangrijke dekking dan in een schuldaansprakelijkheidsstelsel, zou kunnen leiden tot meer claims[26] .
-
Schadefondsen : een fonds waarin door een of meerdere financieringsbronnen wordt gestort ten behoeve van slachtoffers van een bepaalde gebeurtenis (zoals het Amerikaanse September 11th Fund en de Dalkon Shield Claimants Trust of het Fonds d'indemnation des transfusés contaminés par le VIH in Frankrijk). De voordelen zijn duidelijk (individuele procedures worden voorkomen, er is sprake van een gelijke behandeling van slachtoffers van eenzelfde gebeurtenis, 'secundaire victimisatie' wordt voorkomen), maar een nadeel zou kunnen zijn dat het systeem niet leidt tot volledige schadevergoeding. Dit nadeel zou kunnen worden ondervangen door een zogenaamde 'opt-out'-regeling. Andere voorwaarden zijn eenduidige uitkeringscriteria en criteria over de vraag wie moet bijdragen aan het schadefonds. Het schadefonds wordt als instrument met name geschikt bevonden bij de afwikkeling van massaschade[27] .
-
Keuzerechten voor slachtoffers : door slachtoffers meer sturingsmogelijkheden in het schaderegelingsproces te geven zou de schaderegeling positief kunnen worden beïnvloed (meer inzicht en participatie zou leiden tot betere samenwerking en vermindering van weerstanden bij onderhandelingen). Het kan gaan om een selectie van de gewenste procedure (de civiele rechter of een vorm van 'alternative dispute resolution'), maar ook om de mogelijkheid om de snelheid van het proces te beïnvloeden door te kiezen uit verschillende compensatie-opties (vergelijk de Amerikaanse voorbeelden van het Dalkon Shield Claimants Trust en het September 11th Victim Compensation Fund of 2001). De conclusie van de onderzoekers is dat dit instrument nog onvoldoende beproefd is[28] .
-
Afwikkeling van massaschade : bundeling van vorderingen en een gecoördineerde afhandeling van massaschade zou, ten opzichte van een afzonderlijke afwikkeling van individuele claims, een reductie van de transactiekosten met zich meebrengen. Voorbeelden zijn de Engelse lead-case-methode en de Amerikaanse damages class action en limited fund class action[29] .
Ten slotte zijn twee van de onderzochte opties als 'minst kansrijke' opties aangemerkt:
-
Uitsluiting of limitering van aansprakelijkheid : een beperking van de mogelijkheid om vorderingen geldend te maken (zoals is gebeurd in de Verenigde Staten en Denemarken) zal in theorie leiden tot een beperking van de transactiekosten. Daar staat tegenover dat de mogelijk nadelige gevolgen op preventie en compensatie onbekend zijn[30] .
-
Overige opties : de mogelijkheden die informatietechnologie en zogenaamde kennisnetwerken (eLodgement[31] in Nieuw Zeeland, Money Claim Online[32] en Desktop Lawyer[33] in het Verenigd Koninkrijk) eventueel zouden kunnen bieden, zullen nader moeten worden onderzocht voordat de gevolgen daarvan kunnen worden overzien[34] .
Door de onderzoekers wordt geconcludeerd dat er 'geen gedegen inzicht in de transactiekosten bij het verhalen van schade bestaat' en dat er 'weinig empirisch materiaal bekend is over de aard en omvang daarvan'. Tegelijkertijd wordt vastgesteld dat de noodzaak om tot een oplossing te komen groot is nu er 'indicaties bestaan dat de transactiekosten omvangrijk zijn'. Aanbevolen wordt nader onderzoek te verrichten naar de bronnen en omvang van de transactiekosten, naar de effecten van financiële prikkels op betrokkenen, naar bepaalde combinaties van verschillende opties en naar de mogelijkheden van informatietechnologie en kennisnetwerken. Gekozen zou moeten worden voor 'een praktische insteek', terwijl de beschreven opties verder zouden moeten worden ontwikkeld[35] .
Procedurele normering
De onderzoeksgroep van het project Procedurele Normering Personenschade[36] heeft zich, volgens het projectplan Procedurele normering van de buitengerechtelijke afwikkeling van personenschadeclaims in Nederland uit juli 2003[37] , een betere schaderegeling ten doel gesteld volgens 'harmoniemodel met een centrale positie voor het slachtoffer en een effectief werkend, tussentijds geschiloplossingssysteem'. In juli 2004 is een Update van het projectplan verschenen. In december 2004 is door de onderzoekers een Tussenrapport opgemaakt[38] .
Het project - dat is verdeeld in drie fasen, negentien knelpunten, drie tranches, negen stappen en vijf deelprojecten en waarin expertmeetings opnieuw een belangrijke rol spelen - moet in het najaar van 2005 resulteren in een Gids annex Gedragscode. De Gids zal slachtoffers moeten voorlichten over het schaderegelingsproces, terwijl de Gedragscode procedurele normen zal moeten bevatten en zich zal moeten richten tot de letselschadepraktijk.
In de eerste projectfase zijn de knelpunten bij de afwikkeling van personenschade geïnventariseerd en is de wijze van samenwerken met verschillende partijen onderzocht. In de tweede projectfase stond de vormgeving van de procedurele normering en de introductie van een permanente organisatie belast met het 'bewaken, evalueren en doorontwikkelen' van de procedurele normering centraal. Beide fasen zijn inmiddels afgerond. De derde projectfase, die in juli 2004 is aangevangen, ziet op de inhoudelijke ontwikkeling van de procedurele normering[39] .
De in de eerste projectfase verzamelde knelpunten zijn verdeeld over drie tranches. Tranches 1 en 2 zijn in het najaar van 2004 van start gegaan. Er heeft een inventarisatie en omschrijving van de knelpunten plaatsgevonden (stap 1), per knelpunt zijn conceptteksten ten behoeve van de Gids en de Gedragscode opgesteld (stap 2) en voorgelegd aan werkgroepen bestaande uit 'medewerkers van slachtofferorganisaties, verzekeraars en overige personen, werkzaam in de dagelijkse praktijk' (stap 3). De conceptteksten zijn daarna met het commentaar van de werkgroepen voorgelegd aan de deelnemers van expertmeetings (stap 4). Tranches 1 en 2 bevinden zich thans in de fase waarin vervolgacties worden uitgezet (stap 5). Volgens de planning zullen de conceptteksten momenteel moeten worden uitgewerkt tot concrete normen (stap 6). Deze zullen vervolgens voor een 'tweede 'reality test' op verschillende manieren aan de praktijk ter becommentariëring voorgelegd' worden (stap 7). Na besluitvorming over de meest kansrijke varianten (stap 8) zal de Gids annex Gedragscode moeten worden opgeleverd (stap 9)[40] .
Met de werkzaamheden van Tranche 3 zal in het voorjaar van 2005 worden aangevangen, waarbij voor wat betreft het knelpunt van het Medisch deskundigentraject nauw zal worden samengewerkt met het Nederlands Platvorm Personenschade (NPP)[41] .
Er is gaandeweg ook een verdeling gemaakt in deelprojecten. Deelproject 1 richt zich op de vormgeving en introductie van de Gids annex Gedragscode ten behoeve van slachtoffers. In deelproject 2 staat de vormgeving en introductie van de Gids annex Gedragscode voor professioneel betrokkenen centraal. Deelproject 3 behelst het opstellen van een 'format voor een individueel behandelplan in complexe zaken', een behandelplan waarin het door het slachtoffer, de belangenbehartiger en de verzekeraar gewenste schaderegelingstraject wordt vastgesteld en waarin afspraken kunnen worden gemaakt over de wijze waarop zal worden omgegaan met eventuele geschilpunten. Deelproject 4 beoogt de ontwikkeling van een tussentijds toe te passen systeem voor geschiloplossing. Deelproject 5 - waarin (meer) prominente rollen zullen zijn weggelegd voor het Ministerie van Justitie, het NPP en het Instituut Asbestslachtoffers - zal het toewerken naar een permanente organisatie voor tussentijdse geschilbeslechting beslaan[42] .
De onderzoekers feliciteren zichzelf in het Tussenrapport van december 2004 met de brede steun waarop het Harvard-onderhandelingsmodel kennelijk kon rekenen. Succesvol waren volgens de onderzoekers ook de vorderingen die zijn gemaakt op het punt van de tussentijdse geschiloplossing en de 'algemene overeenstemming (…) over de wijze waarop ingewikkelde letselschades kunnen worden aangepakt'.
Problemen voorzien de onderzoekers voor wat betreft het knelpunt van het Medisch deskundigentraject, de bevoorschotting en de 'harde handhaving van de normen en sanctionering bij niet-naleving'. Punten van aandacht en zorg zijn de vereiste cultuuromslag bij verzekeraars en belangenbehartigers ('opbouwen van onderling vertrouwen en een betere communicatie vergen een mentaliteitsverandering van alle betrokkenen') en het tempo van alsmede de toenemende druk op het project[43] .
De (tussen)balans
Laat ik maar meteen beginnen met het onderuit halen van de stelling dat de onderzoeksprojecten van het Centrum voor Aansprakelijkheidsrecht de meest opmerkelijke gebeurtenis in het aansprakelijkheids- en schadevergoedingsrecht van 2004 vormen. De onderzoeken verdienen niet de status die daaraan door de minister van Justitie wordt toegedicht, terwijl (vooralsnog) geen reden is voor alle opschudding die deze onderzoeken in de praktijk teweeg hebben gebracht.
Hierna zal ik het project Transactiekosten en het project Procedurele Normering Personenschade gezamenlijk behandelen en van mijn commentaar voorzien.
In het projectplan van het project Procedurele Normering Personenschade wordt gesteld dat 'de huidige praktijk van afwikkeling van personenschadeclaims (…) beter' kan[44] . In Schadeclaims: kan het goedkoper en minder belastend? wordt zelfs gesteld dat de schaderegeling door alle betrokken partijen als problematisch wordt ervaren[45] . Daar valt weinig tegen in te brengen, hoewel ik de stelling dat deze problemen hebben geleid tot 'maatschappelijke onrust'[46] niet voor mijn rekening zou willen nemen. De bevindingen van Stichting De Ombudsman - die ook door de onderzoekers worden aangehaald[47] - liegen er weliswaar niet om, maar bedacht moet worden dat het hier gaat om een onderzoek van slechts 147 probleemdossiers (aangedragen door slachtoffers naar aanleiding van een uitzending van het televisieprogramma Radar met als onderwerp 'Misstanden in de letselschadebranche'). Van een representatieve steekproef kan derhalve moeilijk worden gesproken.
Het gaat wat mij betreft mis bij de cijfermatige basis. Gesteld wordt dat 'het verhalen van schade via het aansprakelijkheidsrecht (…) de Nederlandse samenleving een bedrag in de orde van 1 à 2 miljard euro per jaar' kost[48] . Deze cijfers zijn gebaseerd op een onderzoek uit 1999, waarin deze kosten bij gebrek aan empirische gegevens zijn geschat op 200 tot 600 miljoen euro[49] . Het ene luchtkasteel wordt zo op het andere gebouwd.
De onderzoekers hebben vastgesteld dat er sprake is van een 'veld met verschillende spelers, met ieder hun eigen, soms onderling strijdige doelstellingen'[50] . Het is goed om te weten dat er sprake is van een 'wij-gevoel' en dat deelnemers aan expertmeetings bereid zijn om 'samen de schouders eronder te zetten' en 'kansen (echt) te benutten'. Maar wie zijn die deelnemers eigenlijk? Wanneer het de bedoeling is om partijen tot consensus te laten komen, ligt het dan niet voor de hand om de expertmeetings vooral een representatieve afspiegeling te laten zijn van de klassieke tegenspelers in het schaderegelingsproces?
Op 4 december 2003 heeft een expertmeeting in het kader van het project Transactiekosten plaatsgevonden. Daarvoor was een beperkt aantal organisaties uitgenodigd[51] . De expertmeetings ten behoeve van het project Procedurele Normering Personenschade kennen een meer open karakter, terwijl de samenstelling per gespreksonderwerp wisselt. Op de representativiteit van de verschillende expertmeetings valt het een en ander af te dingen, maar belangrijker is het aantal partijen dat geen inbreng heeft gehad.
De verzekeraars zijn van begin af aan goed vertegenwoordigd geweest (aanvankelijk door het PIV en het Verbond van Verzekeraars en later ook door een groot aantal individuele verzekeraars). Nu de schaderegeling door verzekeraars in veel gevallen wordt uitbesteed, hadden de verschillende schaderegelingsbureaus een meer prominente rol moeten spelen.
De advocatuur is tijdens het project Transactiekosten vertegenwoordigd door de Nederlandse Orde van Advocaten en tijdens het project Procedurele Normering Personenschade (meer passend) door de LSA, de stichting Werkgroep Artsen Advocaten (WAA) en door enkele advocaten op persoonlijke titel. De onderzoekers onderkennen dat de rol van andersoortige belangenbehartigers tot op heden beperkt is geweest[52] en hoewel slachtofferorganisaties een 'cruciale rol in het aanjagen van de cultuuromslag in de letselschadebranche' zouden spelen[53] , hebben voorzover ik kan nagaan alleen de Whiplashstichting Nederland en de Vereniging Verkeersslachtoffers inbreng kunnen hebben.
De onderzoekers zijn gestuit op een uiterst kritische houding van de ASP[54] , de LSA[55] en de WAA[56] , met name vanwege het principiële bezwaar dat advocaten zich voor (toekomstige) cliënten niet kunnen binden aan algemene normen. Het zich binden aan algemene normen is in strijd met de Gedragsregels, waarin onder meer is bepaald dat een advocaat dient te vermijden dat zijn vrijheid en onafhankelijkheid in de uitoefening van zijn beroep in gevaar zou komen[57] . Die vrijheid en onafhankelijkheid komt in het gedrang wanneer advocaten zich conformeren aan algemene normen. Om de advocatuur mee te krijgen - gesteld wordt dat normeringspogingen alleen kans van slagen hebben wanneer er sprake is van een breed draagvlak - hadden de onderzoekers zich moeten uitlaten over dit principiële bezwaar tegen normering.
Door de LSA is tevens gewezen op de moeizame wijze waarop in het NPP de meest eenvoudige normen tot stand zijn gekomen, ook in verband met de onafhankelijke positie van de advocaat. In geen van beide onderzoeken van het Centrum voor Aansprakelijkheidsrecht wordt ingegaan op de in het NPP telkens terugkerende problemen. Onduidelijk blijft waarom de thans verkregen onderzoeksresultaten (wel) zouden kunnen leiden tot een breed gedragen normering, waarbij bedacht moet worden dat de reikwijdte van deze onderzoeken veel verder gaat dan die van het NPP.
Verzekeraars hebben zich over het algemeen enthousiast getoond over de normeringsplannen van de minister en de onderzoeksprojecten van het Centrum voor Aansprakelijkheidsrecht[58] . Dat is - mede gezien de omstandigheid dat verzekeraars door het Ministerie van Justitie consequent worden betrokken bij wetgeving op het terrein van het aansprakelijkheids- en schadevergoedingsrecht - niet verwonderlijk. Ook door het Centrum voor Aansprakelijkheidsrecht is nauwe samenwerking gezocht met verzekeraars.
Opvallend is dat deze samenwerking niet heeft geleid tot het beschikbaar stellen van meer exacte gegevens over de omvang van de transactiekosten en de problematische schaderegeling. Verzekeraars bleken daar (ook) eerder niet toe bereid, hetgeen nog maar weer eens duidelijk werd toen de minister het Verbond van Verzekeraars, op verzoek van de Tweede Kamer, verzocht om gegevens[59] . Het Verbond van Verzekeraars heeft de minister laten weten dat de gevraagde informatie niet ter beschikking kon worden gesteld. (De reactie van de minister was opmerkelijk: hij heeft te kennen gegeven dat hij de toegevoegde waarde van onderzoek naar de exacte omvang van de problematiek voor het oplossen van het probleem gering acht. Ik zet daar mijn vraagtekens bij.)
Een veel gehoord argument tegen normering[60] is dat daarmee het recht op volledige schadevergoeding geweld dreigt te worden aangedaan. Natuurlijk is ook het slachtoffer gebaat bij een minder moeizame en minder kostbare schaderegeling, maar dat mag niet ten koste gaan van de mogelijkheden van dat slachtoffer om zijn schade (volledig) vergoed te krijgen. De regeling van personenschade duurt in bepaalde gevallen lang, niet omdat dat aan een van beide partijen toe te rekenen zou zijn, maar omdat er sprake moet zijn van een medische eindtoestand en dat kan soms lang duren, of omdat de materie ingewikkeld is of omdat partijen nu eenmaal tegengestelde belangen hebben. Er moet worden gewaakt voor een al te simpele voorstelling van zaken: niet alle geschillen lenen zich ervoor om in korte tijd te worden beslecht door werkafspraken, spelregels en behandelplannen. Zal procedurele normering een wezenlijke verandering teweegbrengen in de (duur en intensiteit van) discussies over aansprakelijkheid en schadevergoeding? Ik waag het te betwijfelen. Tekenend (en enigszins stuitend) is een door de onderzoekers geciteerde uitspraak van een van de deelnemers aan een expertmeeting over de wenselijkheid van materiële normering: slachtoffers zouden 'geen hoofdprijs, geen troostprijs, maar een normale prijs' moeten krijgen[61] .
De onderzoekers stellen dat het slachtoffer centraal zou moeten staan in het schaderegelingsproces[62] . De Gedragscode, waarvan op dit moment een concepttekst beschikbaar is[63] , bevat in dat licht een aantal curieuze 'best practices'. Dat de verzekeraar het slachtoffer dient te wijzen op de mogelijkheid van de inschakeling van een belangenbehartiger spreekt voor zich, maar dat geldt niet voor het voorstel om 'automatisch een belangenbehartiger' aan te wijzen wanneer dat na het verstrijken van een bepaalde tijd niet gebeurd is. Door wie zou die belangenbehartiger moeten worden aangewezen? Toch niet door de verzekeraar? In strijd met het recht op de vrije advocaatkeuze zijn ook de geopperde 'best practices' in geval van vastlopende onderhandelingen en conflicten. Voorgesteld wordt een 'bespreekregeling' die inhoudt dat 'aan beide kanten de betrokkenen van de zaak worden afgehaald en vervangen door anderen'. Ten aanzien van een binnen- of buitendienstmedewerker van een verzekeraar kan ik mij daar wat bij voorstellen, maar door wie zou een advocaat van de zaak moeten worden gehaald? Evenmin in het belang van het slachtoffer is de suggestie dat 'de regie bij het afhandelen van een letselzaak (in bepaalde gevallen zou moeten worden) overgenomen door verzekeraars' en dat de verzekeraar 'actief financiële, medische, arbeidsdeskundige en eventuele andere gegevens' zou moeten verzamelen. Dat zijn bij uitstek taken van de belangenbehartiger van het slachtoffer en diens medisch adviseur.
De onderzoekers hebben zich voorgenomen om in 2005 aandacht te geven aan het medische traject, een van de werkelijke knelpunten van het schaderegelingsproces. Onduidelijk is (nog) wat de toegevoegde waarde daarvan is ten opzichte van de initiatieven van de Stichting Opleiding en Registratie van Medisch Deskundigen (Stichting ORMED)[64] en de Interdisciplinaire Werkgroep Medische Deskundigen (IWMD)[65] . Het zou volgens de onderzoekers moeten gaan om 'een alternatieve manier om het onderwerp voor het voetlicht te brengen'. Wanneer de Gedragscode daarvan een indicatie is, houd ik mijn hart vast. Opvallend is bijvoorbeeld de stelling dat medisch adviseurs 'inhoud (geven) aan het medisch traject' en de verwijzing naar NPP-richtlijn 5, op grond waarvan direct overleg tussen de medisch adviseurs van partijen plaats zou moeten vinden (over onder meer de relevantie van bepaalde informatie en de vraag welke deskundige zou moeten worden aangewezen). Ik ben van mening dat dit ter beoordeling aan de belangenbehartiger is, zeker wanneer het een advocaat betreft. De advocaat zal zich bij zijn werkzaamheden zo nodig laten ondersteunen door een medisch adviseur, maar beslist als behandelaar en eindverantwoordelijke uiteindelijk zelf wat er gebeurt.
Opvallend is verder de veronderstelling dat partijen 'in grote zaken (ieder) een eigen deskundige (…) aanstellen', terwijl tegelijkertijd wordt vastgesteld dat 'de instemming van het slachtoffer met de deskundige belangrijk is'. Het behoeft geen betoog dat een door de verzekeraar aangezochte deskundige niet snel zal kunnen rekenen op het vertrouwen van het slachtoffer. Dat iedere verzekeraar dient te beschikken over een medisch adviseur is een goed uitgangspunt, maar geldt dit ook voor door verzekeraars in te schakelen schaderegelingsbureaus?
We wachten af.
Het begrip 'transactiekosten' wordt door de onderzoekers ruim gedefinieerd, maar de nadruk is komen te liggen op de (normering van de) buitengerechtelijke kosten. Het had op de weg van de onderzoekers gelegen de mogelijkheden om te komen tot een reductie van de kosten aan de zijde van de geschilbeslechters en (vooral) verzekeraars op eenzelfde wijze te inventariseren. Van belang is voorts dat de buitengerechtelijke kosten reeds aan de norm van de dubbele redelijkheidstoets zijn onderworpen. Het ligt voor de hand dat (nadere) normering van de transactiekosten vooral leidt tot een beperking van de mogelijkheden van een slachtoffer om zijn recht te halen. Het is voorts de vraag of de buitengerechtelijke kosten een vertragende factor vormen in het schaderegelingsproces. Is het schaderegelingsproces in landen waar de buitengerechtelijke kosten niet verhaald kunnen worden op de aansprakelijke partij minder moeizaam en minder kostbaar dan in Nederland? Eerder onderzoek van het Centrum voor Aansprakelijkheidsrecht wijst daar in ieder geval niet op[66] .
De financiële ongelijkheid tussen slachtoffer en verzekeraar wordt, wanneer aansprakelijkheid vast staat, in de buitengerechtelijke fase voor een deel ondervangen door de bepaling van artikel 6:96 lid 2 BW. Voor een slachtoffer kan dat reden zijn om het minnelijke traject langer te laten voortslepen dan goed is. No cure no pay zou slachtoffers in staat stellen om, zonder onverantwoorde financiële risico's te nemen, hun recht te halen. Er zou onderzoek moeten worden gedaan naar de reden waarom slechts 5-10%[67] van de zaken bij de rechter komt. Betekent dat dat het eigenlijk wel meevalt met de problemen van de schaderegeling? Of betekent dat percentage dat de gang naar de rechter voor veel slachtoffers te bezwaarlijk is en dat zij om die reden genoegen nemen met een wellicht niet optimaal schikkingsresultaat? Mijn indruk is dat dit laatste het geval is.
Conclusie
De onderzoekers van het Centrum voor Aansprakelijkheidsrecht hebben zich met de onderzoeksprojecten Transactiekosten en Procedurele Normering Personenschade ten doel gesteld te onderzoeken op welke wijze de regeling van personenschade minder moeizaam en minder kostbaar zou kunnen zijn. Dat is een prijzenswaardige onderneming. Maar zijn de problemen werkelijk zo groot als wordt verondersteld? Kloppen de uitermate ruwe schattingen ten aanzien van de hoogte van de transactiekosten? Is er inderdaad sprake van een moeizame en trage regeling van personenschade en, zo ja, waarom duurt dat dan zo lang? De onderzoekers zijn begonnen met het zoeken naar oplossingen en zijn voorbijgegaan aan de beantwoording van de vragen die daaraan vooraf hadden moeten gaan. De schaderegeling is niet zonder problemen. Het is echter de vraag of door de onderzoekers de werkelijke (of belangrijkste) problemen in kaart zijn gebracht. De financiële ongelijkheid tussen slachtoffer en verzekeraar en de gevolgen daarvan zijn tot op heden in ieder geval onderbelicht geweest. Dat geldt ook voor de problemen in het medische traject.
Er is door de onderzoekers (terecht) onderscheid gemaakt tussen complexe en niet-complexe zaken. Daarnaast zou moeten worden onderscheiden tussen de verschillende soorten zaken (verkeersaansprakelijkheid, werkgeversaansprakelijkheid, aansprakelijkheid voor medische fouten, productaansprakelijkheid et cetera) omdat alleen dan de kwaliteit van het schaderegelingsproces kan worden gewaarborgd.
De onderzoekers stellen vast dat er belangrijke vorderingen zijn gemaakt en tonen zich optimistisch over de kans van slagen van de projecten. Ik heb daar mijn twijfels over. De beschrijving in Schadeclaims: kan het goedkoper en minder belastend? van in het buitenland gevonden mogelijkheden om de transactiekosten te reduceren is een aardig begin. Op het moment dat door de onderzoekers wordt vastgesteld dat er ook in die buitenlanden weinig bekend is over de gevolgen van de besproken opties en dat nader onderzoek noodzakelijk is, blijft het echter bij een eerste inventarisatie. Hetzelfde geldt voor het benoemen van knelpunten in het schaderegelingsproces in het project Procedurele Normering Personenschade. De onderzoeken hadden voor de praktijk wellicht van meerwaarde kunnen zijn wanneer het niet gebleven was bij een dergelijke eerste aanzet.
De onderzoekers hadden er in de eerste plaats voor moeten zorgen dat gegevens ter beschikking komen over de hoogte van de transactiekosten en de oorsprong daarvan. Ik zie geen valide reden waarom cijfers niet (in geanonimiseerde vorm) zouden kunnen worden verstrekt door verzekeraars.
Daarnaast hadden de onderzoekers bij de advocatuur (en andere belangenbehartigers) informatie moeten inwinnen over de aard en omvang van de problemen in het schaderegelingsproces. Dat informatie tot op heden voor een belangrijk deel afkomstig is geweest van verzekeraars en organisaties die buiten de praktijk staan, valt de onderzoekers aan te rekenen. De advocatuur heeft om principiële redenen weliswaar te kennen gegeven geen deelnemer te kunnen zijn van overlegstructuren gericht op het bereiken van consensus, maar dat betekent niet dat de advocatuur geen bron van informatie kan (en wil) zijn.
In de thans gekozen vorm en bij de huidige stand van zaken kan aan de onderzoeksprojecten, anders dan de minister wil doen geloven, niet al te veel gewicht worden toegekend. De consequenties voor de praktijk lijken dan ook beperkt te zijn. Aan de andere kant moet bedacht worden dat de onderzoekers en de minister vergaande ambities hebben. Gepretendeerd wordt dat de Gids annex Gedragscode 'rechters en andere geschiloplossers een instrument (biedt) doordat de normen in procedures kunnen worden voorgehouden en indien nodig, (kunnen) worden gesanctioneerd'[68] . Duidelijk is dat de minister anders wil en heeft aangegeven bepaalde normeringsplannen zonodig te zullen faciliteren door (wijziging van) wetgeving. De minister heeft een politiek probleem, nu de Tweede Kamer van hem verlangt dat hij de moeizame en kostbare afhandeling van personenschade aanpakt[69] . Het gevaar is levensgroot dat prioriteit wordt gegeven aan de oplossing van het politieke probleem en dat oplossing van de werkelijke knelpunten van het schaderegelingstraject (de gevolgen van de financiële ongelijkheid tussen slachtoffer en verzekeraar, de problemen in het medische traject) en daarmee de kwaliteit van het proces op de tweede plaats komen.
Rest nog slechts de vraag, wat is dan wél de meest opmerkelijke gebeurtenis in het aansprakelijkheids- en schadevergoedingsrecht van 2004?
[1] J.M. Barendrecht, C.M.C. van Zeeland, Y.P. Kamminga en I.N. Tzankova, Schadeclaims: kan het goedkoper en minder belastend?, 2004.
[2] Zie de website van het project (http://rechten.uvt.nl/normering).
[3] Letselschaderegeling; onderhandelen met het mes op tafel of een zoektocht naar de redelijkheid, Stichting De Ombudsman Hilversum, 2003.
[4] TK, vergaderjaar 2004-2005, 29 800 VI en 26 824, nr 67.
[5] TK, vergaderjaar 2003-2004, vraag nrs 2030403830, 2030404030 en 2030410890.
[6] TK, vergaderjaar 2003-2004, 29 200 VI, nr 168 en TK, vergaderjaar 2004-2005, 29 800 VI, nr 65.
[7] Stichting Achmea Slachtoffer en Samenleving heeft zich ten doel gesteld 'projecten ter verbetering van de positie van slachtoffers' te ondersteunen. Voorzitter is mr E.M.H. Hirsch Ballin, een voorganger en partijgenoot van de huidige minister van Justitie.
[8] W.C.T. Weterings, Vergoeding van letselschade en transactiekosten, 1999.
[9] Tzankova en Weterings, Preprocessuele afwikkeling van personenschadeclaims, 2003.
[10] Weterings, Efficiëntere en effectievere afwikkeling van letselschadeclaims, 2004.
[11] Zie onder meer Barendrecht en Weterings, Rechtshulp: een groot goed met schadelijke bijwerkingen, Advocatenblad 2000, p. 435-451; Barendrecht, Aansprakelijkheid en welzijn, NJB 2002, p. 605 e.v.; Barendrecht, Bedrijfsmatige juridische dienstverlening en toegang tot het recht: actievere regulering is nodig, NJB 2003, p. 1851 e.v.; Tzankova, Een 'academy of experts': nodig of overbodig?, TVP 2003, p. 122-125; Van Zeeland, Kamminga en Barendrecht, Waar het mensen om gaat en wat het burgerlijk recht daarmee kan, NJB 2003, p. 818-827; Barendrecht, Van Zeeland, Kamminga en S. van Willigenburg, Naar een gedragscode voor onderhandelen over personenschade?, PIV Bulletin 2004, nr 6, p. 1 e.v.
[12] Barendrecht e.a. 2004.
[13] Barendrecht, e.a. 2004, p. 1 e.v.
[14] Naar: G. Calabresi, The Costs of Accidents: A Legal and Economic Analysis, New Haven: Yale University Press, 1970.
[15] Barendrecht e.a. 2004, p. 12.
[16] Barendrecht e.a. 2004, p. 13 e.v.
[17] Barendrecht e.a. 2004, p. 28 en Barendrecht 1999, p. 1851 e.v.
[18] Weterings 1999, p. 113.
[19] Barendrecht e.a. 2004, p. 31.
[20] Barendrecht e.a. 2004, p. 38 e.v. en p. 172 e.v.
[21] Barendrecht e.a. 2004, p. 55 e.v. en p. 174 e.v.
[22] Barendrecht e.a. 2004, p. 132 e.v. en p. 181 e.v.
[23] Barendrecht e.a. 2004, p. 75 e.v. en p. 177 e.v.
[24] Barendrecht e.a. 2004, p. 67 e.v. en 177 e.v.
[25] Barendrecht e.a. 2004, p. 153 e.v. en p. 185 e.v.
[26] Barendrecht e.a. 2004, p. 86 e.v. en p. 178 e.v.
[27] Barendrecht e.a. 2004, p. 120 e.v. en p. 180 e.v.
[28] Barendrecht e.a. 2004, p. 147 e.v. en p. 184 e.v.
[29] Barendrecht e.a. 2004, p. 104 e.v. en p. 179 e.v.
[30] Barendrecht e.a. 2004, p. 142 e.v. en p. 183 e.v.
[31] www.acc.co.nz
[32] www.courtservice.gov.uk/mcol
[34] Barendrecht e.a. 2004, p. 165 e.v. en p. 186 e.v.
[35] Barendrecht e.a. 2004, p. 190 e.v.
[36] Bestaande uit Barendrecht, Van Zeeland, Kamminga en Van Willigenburg.
[37] Zie http://rechten.uvt.nl/normering.
[38] Beide stukken zijn eveneens te vinden op de website van het project.
[39] Tussenrapport, p. 2 e.v.
[40] Tussenrapport, p. 4 e.v.
[41] Tussenrapport, p. 7 e.v.
[42] Tussenrapport, p. 7 e.v. en p. 15 e.v.
[43] Tussenrapport, p. 9 e.v.
[44] Projectplan, p. 1.
[45] Barendrecht e.a. 2004, p. XXIII.
[46] Barendrecht e.a. 2004, p. 191.
[47] Barendrecht e.a. 2004, p. 1.
[48] Barendrecht e.a. 2004, p. 1 en 31.
[49] Weterings 1999.
[50] Tussenrapport, p. 10.
[51] ANWB, Consumentenbond, Nederlandse Orde van Advocaten, Raad voor Rechtsbijstand, Raad voor de Rechtspraak, NPP, Slachtofferhulp Nederland, Stichting De Ombudsman Hilversum, PIV en Verbond van Verzekeraars. Een verslag van de bijeenkomst is als bijlage I bij het rapport gevoegd.
[52] Tussenrapport, p. 16.
[53] Tussenrapport, p. 12.
[54] Zie onder meer de brief van de ASP aan de voorzitter van de Tweede Kamer van 18 augustus 2004, www.asp-advocaten.nl.
[55] Zie de brief van het bestuur van de LSA van 20 augustus 2004 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, www.asp.nl.
[56] Door de WAA wordt met enige regelmaat aandacht besteed aan het onderwerp, laatstelijk in L&S 2004, nr 3, p. 3 e.v.
[57] Regel 2 lid 1, Gedragsregels 1992.
[58] Zie onder meer Letselschaderegeling wordt structureel beter, een position paper van het Verbond van Verzekeraars uit maart 2004, www.verzekeraars.org. Verder: 2004 moet oogstjaar worden, een persbericht van het PIV van 9 januari 2004 en Actueel 2004 Visie PIV op de letselschaderegeling anno 2004 van 11 maart 2004, www.stichtingpiv.nl.
[59] TK, vergaderjaar 2004-2005, 29 800 VI, nr 65.
[60] Zie onder meer de brieven van de ASP en LSA.
[61] Barendrecht e.a. 2004, p. 182.
[62] Zie onder andere de tekst van het Projectplan, de Update, het Tussenrapport en de Gedragscode.
[63] Te vinden op http://rechten.uvt.nl/normering.
[64] De doelstelling van ORMED is het bundelen van de opleiding en registratie van medisch deskundigen en het bevorderen van de kwaliteit van medische expertiserapporten. Zie ook J.M. van de Laar, Opleiding en registratie van medisch deskundigen, een breed gedragen initiatief, Tijdschrift voor Vergoeding Personenschade, 2003, nr 4, p. 120 e.v.
[65] IMWD is een interdisciplinaire werkgroep van de Universiteit van Amsterdam en de Vrije Universiteit, waarin door wetenschappers, advocaten, medische adviseurs, verzekeraars en rechters wordt nagedacht over de wijze waarop rapporten van medisch deskundigen tot stand moeten komen. Zie A.J. Van, Vraag het aan de deskundige! Maar hoe?, Tijdschrift voor Vergoeding Personenschade, 2003, nr 4, p. 105 e.v.
[66] Tzankova en Weterings, 2003.
[67] Weterings, 1999, p. 109.
[68] Tussenrapport, p. 4.
[69] Tijdens het Voortgezet Algemeen Overleg van 18 januari 2005 is door een drietal kamerleden een motie ingediend, waarin de minister wordt verzocht maatregelen te nemen; zie TK, vergaderjaar 2004-2005, 29800 VI, nr 102. Deze motie is inmiddels met algemene stemmen aangenomen.