VR 2015/124 De kern van de letsel- en overlijdensschadeberekening: het netto besteedbaar inkomen

VR 2015/124

 

De kern van de letsel- en overlijdensschadeberekening: het netto besteedbaar inkomen

 

E.J. Bakker, J. Laumen en M.J. Neeser *

 

* E.J. Bakker is rekenkundige bij Het RekenBureau. J. Laumen is rekenkundige en arbeidsdeskundige bij Laumen Expertise. M.J. Neeser is rekenkundige bij het Nederlands Rekencentrum Letselschade.

 

 

Inleiding

 

Bij een berekening van het verlies van arbeidsvermogen dient er een vergelijking plaats te vinden van het netto inkomen in de situatie zonder ongeval met de situatie na ongeval. Het verschil vormt de schade. In de praktijk blijkt dit op heel verschillende manieren ten uitvoer te worden gebracht. De meest eenvoudige wijze van berekening wordt in de schaderegeling nog veel toegepast: “de rand van de krant” methode, een schatting van het netto inkomen zonder ongeval en na ongeval en tot slot vermenigvuldigen met een contante waarde factor. Met een schatting wordt onzorgvuldigheid in de hand gewerkt en daarmee krijgen partijen een onjuiste indruk van de hoogte van de schade waarop de vergoeding moet worden gebaseerd. Ten aanzien van het bruto-netto traject is het noodzakelijk om de hoogte van het netto besteedbaar inkomen – en daarmee de hoogte van de jaarlijkse schade – te bepalen met een daarvoor geschikt rekenprogramma en de juiste invoer. Jaarlijks verandert de regelgeving ten aanzien van belasting- en premiedruk op de inkomens.

 

Het vaststellen van de jaarschade bij letsel (en overlijden) is niet alleen een vergelijking van de loon- en/of uitkeringsspecificaties in de situatie zonder en met gebeurtenis.

Het correct bepalen van het netto inkomen is ingewikkeld, mede door de complexe samenhang tussen inkomen en het recht op bepaalde (fiscale) regelingen. In de praktijk blijkt vaak dat geen rekening wordt gehouden met het complete samenspel van factoren die uiteindelijk het netto inkomen vormen. Ook de indirecte gevolgen van de schadevordering en het uiteindelijke schadekapitaal in box 3 wordt regelmatig onderschat. Ogenschijnlijk minder van belang zijnde factoren zoals de toepasselijke heffingskortingen en toeslagen worden 'ten behoeve van de eenvoud' buiten beschouwing gelaten, maar kunnen van grote invloed zijn op het eindresultaat, ook al omdat de schade zich over meerdere jaren uitstrekt. Het is van belang om een zorgvuldige benadering te kiezen. Om deze zorgvuldige benadering te verwezenlijken is een eenduidige en complete beschrijving van het netto inkomen noodzakelijk. Op deze manier bespreken partijen de hoogte van de schade op basis van hetzelfde rekenkundige vertrekpunt. De definitie van het Nibud, geformuleerd in het kader van de nieuwe berekeningsmethode voor overlijdensschade, kan hierbij als leidraad dienen.

 

 

Nibud

 

Het Nibud heeft recent beschreven wat algemeen onder het totaal netto besteedbaar inkomen van een gezin wordt verstaan. De definitie van het netto besteedbaar inkomen werd uitgebracht in het kader van de nieuwe berekeningsmethode voor overlijdensschade, maar is ook bruikbaar voor de letselschadeberekening. In beide gevallen is het vaststellen van het netto besteedbaar inkomen maatwerk en afhankelijk van de individuele omstandigheden in een zaak.

Wij willen nu een lans breken om deze definitie in de schaderegeling bij alle zaken (overlijden en letsel) te gaan hanteren, zodat de schade van slachtoffers eenduidig berekend gaat worden. Ten aanzien van de reservering bij verzekeraars zal dit het bijkomende effect hebben dat zij deze reservering veel zuiverder kunnen berekenen.

De diverse inkomensbronnen conform deze definitie zullen in dit artikel de revue passeren. Het zal blijken dat er een complexe samenhang is en daarom gedegen kennis is vereist om uiteindelijk tot een correcte berekening van het netto besteedbaar inkomen te kunnen komen. Met een berekening “op de rand van de krant” kan dit niet worden vastgesteld.

 

 

Definitie

 

Netto besteedbaar (=consumptief) inkomen

Het Nibud heeft in zijn onderzoek expliciet aangegeven welke bestanddelen tot het netto besteedbaar inkomen behoren. Alle inkomensbronnen dienen in de berekening te worden opgenomen. Dus naast het reguliere inkomen ook de bijtelling van de leaseauto in verband met privé gebruik, alsook bijvoorbeeld de hypotheekrenteaftrek (= eigenwoningforfait -/- hypotheekrente; ook wel negatieve opbrengst eigen woning genoemd). In de hierna volgende tabel zijn de bestanddelen weergegeven.

Hoe te komen van bruto inkomen tot netto besteedbaar (=consumptief) inkomen? Volgens het Nibud dienen de volgende stappen te worden doorlopen.

 

 

Inkomensbron             ( '+' komt binnen, '-' wordt ingehouden)

 

Om een indruk te krijgen van de beïnvloeding van de schade door bepaalde posten, nemen we de volgende casus als uitgangspunt1):

 

Slachtoffer met letsel: de heer Pieterse

Geboortedatum: 01-05-1977

 

Partner: mevr. Pieterse

Geboortedatum: 01-07-1978

 

Pensioendatum: 01-05-2044 (67 jaar)

Ongevalsdatum: 23-09-2015

Inkomen zonder ongeval (na aftrek van pensioenpremie): € 45.000.

Leaseauto met cataloguswaarde van € 35.000 en 10.000 km vrij rijden

Eigen woning: renteaftrek € 6.000 per jaar en huurwaarde € 800 per jaar

Inkomen na ongeval: WIA-uitkering € 31.500 bruto.

 

Kinderen:

KIND1: geboortedatum 01-07-2005

KIND2: geboortedatum: 01-08-2010

Alleen inkomensverlies zonder extra posten als huis en auto etc.: € 229.560

 

 

Inkomensbronnen

 

Bruto loon uit arbeid

Het bruto inkomen uit arbeid van beide partners dient bij overlijdensschade te worden opgenomen. Bij letsel wordt hier alleen het arbeidsinkomen van het slachtoffer bedoeld.

 

Bruto loon uit arbeid kinderen

Deze bron is alleen van toepassing bij overlijdensschade. Het inkomen van inwonende, niet-studerende, kinderen wordt – afgezien van eventueel kostgeld – door het Nibud buiten beschouwing gelaten. Het Nibud gaat ervan uit dat de ouders de lasten van het kind betalen tot 18-jarige leeftijd.

Het kostgeld dat een kind van boven de 18 jaar betaalt, dient te worden opgenomen bij het totale inkomen van het huishouden, omdat dit een vergoeding is voor de kosten die de ouders voor het kind maken. Dit is netto besteedbaar inkomen.

 

Winst voor fiscale correcties hoofd kostwinner en fiscale winst van de overige leden van het huishouden

Hieronder wordt de netto winst uit onderneming verstaan, zoals gebruikelijk de opbrengsten na aftrek van alle ondernemingskosten. Dit is dus de winst uit onderneming voordat de investeringsaftrek, de oudedagsreserve, de ondernemersaftrek, de MKB-winstvrijstelling en eventuele andere fiscale correcties worden toegepast. Deze fiscale aftrek- en bijtelposten zijn immers alleen van belang voor de berekening van de verschuldigde belasting en premie ZVW.

 

Sociale uitkeringen en pensioenen

Hieronder worden de uitkeringen verstaan, zoals de AOW, Anw, Wajong, WIA, WW, ZW en de bedrijfspensioenen. Ook lijfrente-uitkeringen vallen hier onder.

 

Bijverdiensten

Hier gaat het om overige inkomens niet uit dienstbetrekking, zoals af en toe op persoonlijke titel les geven of iets dergelijks. Hier worden, althans door het NIBUD, geen zwarte bijverdiensten bedoeld. In de berekening mogen zwarte bijverdiensten wel worden meegenomen, maar deze dienen dan gebruteerd te worden.2)

 

Ontvangen alimentatie

De Belastingdienst ziet partneralimentatie als inkomen. De ontvanger moet hierover dus inkomstenbelasting en inkomensafhankelijke bijdrage Zvw betalen. Kinderalimentatie is netto besteedbaar inkomen.

 

Fiscale bijtelling leaseauto

De fiscale bijtelling voor het privégebruik van de leaseauto vormt in de berekeningen van zowel de letselschade als de overlijdensschade onderdeel van de berekening van het netto besteedbaar inkomen.

 

In de situatie na de gebeurtenis dienen de extra vervoerskosten die ontstaan door het wegvallen van de leaseauto te worden gecorrigeerd. De extra kosten zijn dan de privé kilometers die met de leaseauto werden gereden, zonder dat hier (privé-)kosten tegenover stonden. In de letselschadeberekening worden deze kosten meegenomen als extra kostenpost en in de overlijdensschadeberekening in de kolom Bijkomende Uitgaven (BU).

Bij overlijdensschade geldt: of men nu één of twee auto's heeft, het is een gemiddelde van de kosten aan vervoer waarmee wordt gerekend. Het wegvallen van een tweede auto levert dus geen extra Weggevallen Uitgaven (WU) op.

 

Casus: schade voor de heer Pieterse:

In de situatie zonder ongeval betaalt de heer Pieterse alleen de belasting over de fiscale bijtelling voor de leaseauto waarmee 10.000 km vrij gereden mocht worden. Voor deze kilometers werd de tweede, privé auto, niet ingezet:

 

 

Na de gebeurtenis worden de privé kilometers, die nu uit eigen zak betaald moeten worden, opgevoerd als kosten, inclusief afschrijving e.d.:

 

 

Schade tot aan AOW-leeftijd door alleen het verschil te kapitaliseren via een kapitalisatieprogramma en de aanname van de belastingdruk voor 40%:

 

 

Schade tot aan AOW-leeftijd met meewegen van de inkomens en de juiste belastingdruk met rekenprogramma:

 

 

De schade van de lease-auto blijkt dus € 22.164 te zijn.

Verschil tussen de beide schadeberekeningen voor de lease-auto: € 27.562 (via een kapitalisatieprogramma) -/- € 22.164 (via een officieel rekenprogramma) is € 5.398!

 

Premies werknemersverzekeringen

De werkgever houdt op het bruto loon premies in voor de werknemersverzekeringen. Het gaat om de verplichte premies WW, WIA/WAO en ZW. Deze premies worden in de rekenprogramma's automatisch berekend.

Daarnaast kan sprake zijn van premies voor aanvullende verzekeringen ter dekking van de gevolgen van arbeidsongeschiktheid en de opbouw van pensioen. Deze dienen op basis van het desbetreffende reglement te worden berekend.

 

Inkomensafhankelijke bijdrage Zvw

Over inkomsten waarover ook loonheffing wordt ingehouden, is een inkomensafhankelijke bijdrage Zvw verschuldigd. Deze bijdrage Zvw wordt in de rekenprogramma's automatisch berekend. De nominale premie Zvw (de premie die iedere verzekeringsplichtige betaalt voor zijn zorgverzekering) wordt niet opgenomen in de berekening van het netto besteedbaar inkomen.

 

Negatieve opbrengst eigen woning

Naast de fiscale aftrek van de hypotheekrente dient een fiscale bijtelling van het eigenwoningforfait plaats te vinden. Het eigenwoningforfait is een percentage van de WOZ-waarde van de eigen woning die het hoofdverblijf is.

 

Casus: schade voor de heer Pieterse:

In de situatie zonder ongeval werkt dit als volgt uit:

 

 

Het belastbaar inkomen daalt met € 5.200. Dit scheelt € 2.268 aan belasting.

Deze post heeft niet alleen effect op het belastbaar inkomen, maar ook op de schadeberekening (schade zonder dat auto en huis meewegen, bedraagt € 229.560).

 

 

De schade gaat naar beneden, omdat de fiscale component met € 3.519 afneemt.

 

Fiscale aftrekposten (ook voor zelfstandigen)

Daarnaast kan sprake zijn van andere fiscale aftrekposten waardoor minder belasting en premie volksverzekeringen wordt betaald. Bijvoorbeeld specifieke zorgkosten4), reiskosten openbaar vervoer woon-werkverkeer, giften, lijfrentepremies of studiekosten. Voor zelfstandig ondernemers gelden extra aftrekposten, zoals de fiscale oudedagsreserve, zelfstandigenaftrek, MKB-winstvrijstelling of startersaftrek.

Deze posten hebben hetzelfde effect als de negatieve opbrengst eigen woning, ze verlagen het belastbaar inkomen.

 

Inkomstenbelasting

De inkomstenbelasting wordt in de rekenprogramma's automatisch berekend.

 

Heffingskortingen en toeslagen

Vanaf 2001 hebben we te maken gekregen met verschillende heffingskortingen, waarvan een aantal in de loop van de jaren is vervallen en waarvoor weer nieuwe heffingskortingen in de plaats zijn gekomen.

In 2006 werd, samen met de invoering van de Zorgverzekeringswet (Zvw) en de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (Wmo), de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) ingevoerd. Op basis van de Awir worden door de Belastingdienst diverse toeslagen aan miljoenen huishoudens verstrekt. Het doel van de Awir daarbij is om mensen te ondersteunen bij de kosten voor wonen, zorg en kinderopvang door het verstrekken van een inkomensafhankelijke toeslag.

Twee zaken hebben deze heffingskortingen en toeslagen gemeen; het zijn netto bedragen en zij verhogen daarmee het besteedbare inkomen, en voor de hoogte van de heffingskortingen en toeslagen spelen de aard en de hoogte van het “toetsingsinkomen” van de belastingplichtige zelf en dat van diens toeslagpartner, vaak de fiscale partner, een belangrijke rol.

Allereerst is het van belang om kort in te gaan op het belang en de regels rondom de heffingskortingen en toeslagen.

 

De heffingskortingen

Heffingskortingen zijn bedragen die op de verschuldigde inkomstenbelasting in mindering kunnen worden gebracht. Zij verlagen dus de te betalen belasting en verhogen daarmee het besteedbare inkomen. De volgende heffingskortingen bestaan:

1.    Algemene heffingskorting

2.    Arbeidskorting

3.    Inkomensafhankelijke combinatiekorting

4.    Alleenstaande ouderkorting (is per 1 januari 2015 vervallen)

5.    Werkbonus (vervalt per 1 januari 2018)

6.    Ouderschapsverlofkorting (is per 1 januari 2015 vervallen)

7.    Ouderenkorting

8.    Alleenstaande ouderenkorting

9.    Tijdelijke heffingskorting voor vroeggepensioneerden

10.                 Jonggehandicaptenkorting

11.                 Levensloopverlofkorting

12.                 Heffingskorting voor groene beleggingen

 

Voor de schaderegeling zijn eigenlijk alle heffingskortingen van belang, hoewel sommige heffingskortingen in de meeste schadeberekeningen minder of in het geheel niet relevant zijn. Vrijwel altijd zijn de eerste vier van de hierboven vermelde heffingskortingen van aanzienlijk belang. De arbeidskorting vervalt of wordt minder wanneer iemand in een (gedeeltelijke) uitkeringssituatie terecht komt.

 

De algemene heffingskorting en de arbeidskorting dalen met het hoger worden van het inkomen, terwijl de inkomensafhankelijke combinatiekorting en de alleenstaande ouderkorting juist toenemen met het stijgen van het (arbeids)inkomen. Daarmee spelen deze vier heffingskortingen steeds een belangrijke rol in de vergelijking tussen de netto besteedbare inkomens zonder en met gebeurtenis.

 

De algemene heffingskorting speelt ook een relevante rol voor degene die geen of een laag inkomen heeft. Die heeft namelijk recht op uitbetaling van deze heffingskorting als de fiscale partner voldoende belasting betaalt. Dit wordt wel oneerbiedig de “aanrechtsubsidie” genoemd.

 

De hoogte van de heffingskortingen en toeslagen is verschillend, maar zij kunnen fors oplopen. Zo kunnen de arbeidskorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting oplopen tot een bedrag van ruim € 2.000, samen meer dan € 4.000.

 

Casus: schade voor de heer Pieterse:

Voor de heer Pieterse gelden de volgende heffingskortingen in de situatie zonder ongeval:

Van 2015-2023: inkomensafhankelijke combinatiekorting naast algemene heffingskorting en arbeidskorting.

In de situatie na ongeval geldt alleen de algemene heffingskorting.

Standaard wordt in iedere berekening de algemene heffingskorting en arbeidskorting, indien van toepassing, meegenomen.

Onderstaand verschil wordt alleen veroorzaakt door (extra) meenemen van de inkomensafhankelijke combinatiekorting:

 

 

De schade wordt door de inkomensafhankelijke combinatiekorting met € 15.404 verhoogd.

 

De toeslagen

Vanaf de invoering van de Awir per 2006 deden de zorgtoeslag, de huurtoeslag en de kinderopvangtoeslag hun intrede. Vanaf 2009 is het kindgebonden budget daaraan toegevoegd. Het kindgebonden budget kwam in plaats van de kindertoeslag en de kinderkorting op de inkomensbelasting.

De zorg-, huur- en kinderopvangtoeslag betreffen specifieke tegemoetkomingen in de (werkelijke) kosten, terwijl het kindgebonden budget een algemene bijdrage is in de kosten van kinderen. De kinderopvangtoeslag loopt maximaal tot het 12e jaar van een kind, terwijl het kindgebonden budget van toepassing is zolang er kinderen van jonger dan 18 jaar tot de huishouding behoren.

De zorgtoeslag is maximaal € 2.000, de huurtoeslag kan oplopen tot 1/3e of de helft van de huur, terwijl de kinderopvangtoeslag zelfs kan oplopen tot 75% of 90% van de kosten van kinderopvang bij een modaal inkomen en lager. Het kindgebonden budget voor een alleenstaande ouder met drie kinderen kan zelfs oplopen tot een bedrag van rond de € 6.000. Al deze bedragen zijn netto besteedbaar per jaar.

 

Kinderbijslag

Voor een berekening van letselschade is de Kinderbijslag niet relevant.

In de nieuwe rekenmethodiek overlijdensschade vormt de kinderbijslag, conform de Nibud definitie, onderdeel van het netto besteedbaar gezinsinkomen. Omdat het WNU-percentage afhankelijk is van het netto besteedbaar gezinsinkomen, is de kinderbijslag voor het correct bepalen van het toepasselijke WNU-percentage een onlosmakelijk element van het netto besteedbaar gezinsinkomen geworden.

 

Studiefinanciering, Tegemoetkoming Schoolkosten

De Tegemoetkoming Schoolkosten wordt betaald aan de ouders en komt daarmee ten gunste van het (netto) gezinsinkomen.

In het verlengde van wat hiervoor werd besproken ten aanzien van (arbeids)inkomens van meerderjarige kinderen, geeft het Nibud aan dat de studiefinanciering van kinderen boven de 18 jaar niet behoort tot het gezinsinkomen. Het Nibud zegt daarover:

“In tegenstelling tot minderjarige kinderen, hebben meerderjarige kinderen een eigen zorgverzekering en (meer) studiekosten. Daar staat tegenover dat ze ook extra inkomsten hebben (studiefinanciering, bijbaan, zorgtoeslag). Als aanname kan worden gedaan dat deze extra kosten – in vergelijking met 13-plussers – uit de eigen inkomsten van het meerderjarige kind worden bekostigd. Het inkomen van de 18-plusser moet in dat geval niet worden meegerekend bij het huishoudinkomen.”

 

Inkomsten uit vermogen

Bij de vaststelling van het netto besteedbaar inkomen verdient de component inkomsten uit vermogen een nadere toelichting.

Het gaat in dit verband om de inkomsten die daadwerkelijk op een betaalrekening binnenkomen. Zo kunnen er bijvoorbeeld huurinkomsten zijn vanuit een tweede woning (=vermogen). Dergelijke (onbelaste) inkomsten maken deel uit van het netto besteedbaar gezinsinkomen.

 

Het rendement over het vermogen (spaargeld, beleggingen of fictief rendement) dient buiten beschouwing te worden gelaten. Dit betreffen de inkomsten die daadwerkelijk op een spaarrekening binnenkomen.

 

De belasting in box 3 ‘Inkomen uit sparen en beleggen’ dient wel bij de bepaling van het netto besteedbaar gezinsinkomen te worden meegenomen.

De Belastingdienst stelt per 1 januari van het kalenderjaar de hoogte van het vermogen vast. De grondslag van het forfaitair rendement is de gemiddelde waarde van de bezittingen en schulden verminderd met het heffingsvrije vermogen. Uitgangspunt is dat het vermogen een fictief rendement van 4% oplevert. Dit rendement wordt belast met 30%, waardoor effectief 1,2% van het vermogen aan belasting wordt betaald (peil 2015). Mogelijk zal een en ander vanaf 2017 wijzigen met invoering van het Belastingplan 2016.

De belasting in box 3 is evenzeer van betekenis voor het correct vaststellen van het verzamelinkomen. Het verzamelinkomen is immers bepalend voor (het recht op / de hoogte van) eventuele toeslagen. Zo kan er in de situatie na voorval sprake zijn van extra vermogen, als gevolg van de uitkering van het schadekapitaal dat een wijziging teweeg kan brengen in de desbetreffende toeslagen.

 

Overig inkomen (kostgeld)

Het gaat hier om inwonende personen, die echt kostgeld betalen; deze personen behoren officieel niet tot het gezin als zodanig. Het kostgeld dat een inwonend kind betaalt, als bijdrage in de kosten, dient ook hier meegenomen te worden. En dan niet de verdere inkomsten uit arbeid van het kind.

 

Koopsubsidies

Koopsubsidie betreft een inkomensafhankelijke subsidie op de eerste hypotheek voor starters op de woningmarkt die wordt gegeven door de gemeente. Het is een maandelijkse belastingvrije bijdrage in de hypotheeklasten, die het aanschaffen van een eigen woning aantrekkelijker kan maken.

 

 

Kindregelingen

 

Tot en met 2014 bestonden meer dan tien soorten regelingen in verband met het hebben van kinderen. Van al deze regelingen zijn vanaf 2015 alleen nog de kinderbijslag, de kinderopvangtoeslag, de inkomensafhankelijke combinatiekorting en het kindgebonden budget overgebleven.

In de berekeningen zowel van de letselschade als van de overlijdensschade spelen deze regelingen hun rol bij de vaststelling van de jaarschade.

 

Onder de per 2015 vervallen regelingen vielen ook bepaalde toeslagen voor de alleenstaande ouder. In het verleden behoorde daartoe ook de (aanvullende) alleenstaande ouderkorting. Op deze (extra) heffingskorting bestond recht zolang er een kind beneden de 18 tot de huishouding behoorde. Deze heffingskorting is per 2015 vervallen. Daarvoor in de plaats is het kindgebonden budget verhoogd met de eenouderkop van € 3.050 (netto). In de overlijdensschade hebben we hier in de praktijk regelmatig mee te maken.

 

 

Het toetsingsinkomen en het verzamelinkomen

 

Het toetsingsinkomen is hetzelfde als het verzamelinkomen of het belastbare inkomen, maar binnen de verschillende regelgevingen worden verschillende terminologieën gebruikt.

Het verzamelinkomen wordt berekend door de inkomsten in box 1, box 2 en box 3 op te tellen en te verminderen met de aftrekposten. Het verzamelinkomen staat aan het eind van het belastingaangifteformulier, als alles is ingevuld. De belastingdienst geeft het verzamelinkomen door aan “Toeslagen.nl”, het CAK en andere partijen.

Voor de toeslagen geldt daarbij ook nog eens het verzamelinkomen van alle huisgenoten, dan wel in ieder geval van iemands (fiscale) partner.

 

 

De aard van het inkomen

 

Het recht op bepaalde heffingskortingen is afhankelijk van de herkomst van het inkomen. Grofweg gaat de (belasting)wetgeving uit van inkomen uit tegenwoordige arbeid en inkomen uit vroegere arbeid. Het inkomen uit tegenwoordige arbeid is het feitelijke inkomen uit werkzaamheden, in loondienst of als (semi)zelfstandige, en de betaling van ziekengeld. Uitkeringen en pensioenen zijn daarentegen inkomen uit vroegere arbeid.

 

 

Effecten van het inkomen in de boxen 1 en 2

 

Vooral de toeslagen hebben het doel om de lagere inkomens te beschermen. Dat betekent dat een hoger inkomen recht geeft op minder toeslag en andersom. Voor de berekening van de jaarschade bij letsel en overlijden heeft dat een matigend effect, omdat er veelal met gebeurtenis sprake is van een lager inkomen.

 

Iets anders speelt zich af bij de aard van het inkomen, vooral in box 1. De arbeidskorting5) en de inkomensafhankelijke combinatiekorting6) hebben tot doel om het hebben van kinderen en de arbeidsparticipatie te stimuleren. Samen bedragen deze heffingskortingen ruim € 4.000. Zij vallen echter volledig weg als iemand wegens arbeidsongeschiktheid thuiszit. Dus, naast het inkomensverlies verliest men ook nog eens een aanzienlijk bedrag aan heffingskortingen, omdat er niet actief (meer) deelgenomen wordt aan het arbeidsproces. De juiste vermelding van de herkomst (bron) van inkomen is dus van essentieel belang bij het berekenen van de schade.

 

Kortom, meer of minder inkomen heeft niet alleen via de vergelijking van de hoogte van inkomen zonder en met gebeurtenis invloed op de uitkomst van de jaarschade. De hoogte en aard van het inkomen beïnvloeden tevens de hoogte of het recht op toeslagen en kortingen en daarmee de hoogte van schade.

 

 

Effecten van het vermogen in box 3

 

Door de invoering van box 3 sinds 2001 behoren de bezittingen, het vermogen, tevens tot het belastbare inkomen. 4% van het vermogen is onderdeel van het verzamelinkomen.

Heeft iemand meer dan € 103.423 (€ 82.093 + € 21.330) aan vermogen7), dan vervalt het recht op zowel zorgtoeslag als kindgebonden budget. Voor de huurtoeslag is de grens € 21.330 (per persoon).

In de hardheidsclausule van artikel 9 van de Uitvoeringsregeling Awir was al opgenomen dat vergoeding voor immateriële schade en overige limitatief genoemde eenmalige uitkeringen zijn uitgesloten van de vermogenstoets.

 

In 2012 werden Kamervragen gesteld over de negatieve invloed van de letselschadevergoeding op de vermogenstoets voor de zorgtoeslag en het kindgebonden budget op grond van de vermogenstoets die met ingang van 2013 voor deze toeslagen werd ingevoerd.8) Bij de beantwoording van deze vragen door staatssecretaris Weekers van Financiën onderkende hij dit probleem. Hij gaf aan dat er een uitzondering moet worden gemaakt voor de reeds vóór de bekendmaking van het invoeren van de vermogenstoets vastgestelde (en betaalde) letselschadevergoedingen.9)

 

Dit leidde tot de opname van artikel 9bis in de Awir, waarin is bepaald dat de grondslag van box 3 wordt verlaagd met de ontvangen eenmalige uitkering die een schadevergoeding vormt voor een letselschade en waarvan de hoogte is vastgelegd in een overeenkomst of rechterlijke uitspraak die is gedateerd voor 11 oktober 2010, dan wel, indien de uitkering op andere grond tot stand is gekomen, de hoogte is vastgesteld voor 11 oktober 2010.10)

 

Een en ander geldt echter ook – zelfs nog sterker – voor de eigen bijdrage regelingen in het kader van de Wlz (voorheen AWBZ) en de Wmo. Sinds de invoering van de Wet Vermogensinkomensbijtelling (Wet VIB) per 2013 telt namelijk boven het verzamelinkomen nog eens 8% van het vermogen extra mee voor de eigen bijdrage. En daar wringt in de schadeberekening de schoen vaak nog erger dan daarvoor.

 

Het maakt voor de voorgaande problematiek niet uit of de schadevergoeding plaats heeft op basis van een maandelijkse of jaarlijkse periodieke uitkering, dan wel op basis van de betaling van een som ineens. De vordering op de (toekomstige) jaarschade maakt ingevolge artikel 5.3 leden 2e en 2f van de Wet IB-2001 immers tevens deel uit van het in aanmerking te nemen vermogen in box 3.

 

Iteratie

Als gevolg van het feit dat toeslagen, zoals de zorgtoeslag en het kindgebonden budget, en heffingskortingen in de berekening moeten worden opgenomen om de schade te kunnen berekenen, neemt de schade van degene(n) aan wie de zorgtoeslag of het kindgebonden budget wordt toegerekend toe of af. Als gevolg van een laag inkomen met gebeurtenis blijven ook de eigen bijdragen Wlz/Wmo beperkt.

 

Anderzijds levert de som van de toekomstschade inkomen in box 3 op voor zover de vrijstelling wordt overtroffen. Het inkomen in box 3 verhoogt in eerste instantie het verzamelinkomen, waardoor de korting op het kindgebonden budget hoger wordt, te weten 6,75% over het belastbare inkomen in box 3. Daarnaast moet nog getoetst worden of het vermogen in enig jaar meer dan € 103.423 (2015) bedraagt, want in dat geval vervalt het recht zowel op zorgtoeslag als op kindgebonden budget. Als gevolg van de stijging van het vermogen nemen de eigen bijdragen Wlz/Wmo toe.

 

In beide situaties neemt de schade van degene(n) aan wie de zorgtoeslag en/of het kindgebonden budget wordt toegerekend en/of die een eigen bijdrage betalen weer toe. Dit verhoogt de toekomstschade en daarmee het vermogen in box 3. Dit herhalingsproces, wiskundig/actuarieel iteratie11) genaamd, kan er uiteindelijk toe leiden dat de zorgtoeslag en het kindgebonden budget (verder) afnemen of geheel vervallen en dat de maximale eigen bijdrage Wlz/Wmo wordt bereikt.

 

 

Conclusie

 

Bij de berekening van de letsel- en overlijdensschade is het totale inkomen van invloed op de hoogte van de toeslagen en heffingskortingen. Het vaststellen van jaarschades bij letsel en overlijden is derhalve meer dan enkel een vergelijking van loon- en uitkerings-specificaties in de situatie zonder en met gebeurtenis. Het vergt gedegen kennis van alle ins en outs van het zogenaamde bruto-netto traject en de rekensystematiek van de diverse toeslagen.

 

Niet alleen het inkomen in de boxen 1 en 2 speelt een rol voor de bepaling van de jaarschade, maar ook het vermogen in box 3, waaronder (het recht op) de schadevergoeding zelf, is daarop van invloed. Daarmee kan een niet-correcte toepassing van de heffingskortingen en/of de toeslagen grote gevolgen hebben voor de hoogte van de jaarschade en de totaal te berekenen schadevergoeding.

 

In de loop van de jaren zijn de toeslagen en heffingskortingen steeds meer afhankelijk geworden van de hoogte en de aard van het inkomen. Daarmee zijn zij in hoge mate van invloed op de hoogte van de jaarschade en uiteindelijk op de hoogte van de schade(vergoeding). Zij kunnen niet meer buiten beschouwing worden gelaten in de letsel- en overlijdensschadeberekening.

 

De gangbare rekenprogramma’s zijn op dit moment niet uitgerust om de onderlinge iteratieve invloed van het schadekapitaal en de toeslagen te berekenen. Dit komt vooral doordat de wijzigingen in een kort tijdsbestek zijn ingevoerd en het hierop aanpassen van de programmatuur complex en tijdrovend is. Voor wat betreft de inkomensafhankelijke heffingskortingen valt het goed op te vangen. Voor het overige kan een rekenkundige op een deskundige en efficiënte manier maatwerk leveren, waardoor de effecten in een berekening correct worden meegenomen.

 

De deskundige blik van en behandeling door een rekenkundige is van groot belang en geeft de professionals (verzekeraar, advocaat, expert en belangenbehartiger) de rust en zekerheid dat er correct is gerekend en maatwerk wordt geleverd ten behoeve van de direct betrokkenen. Optimale kwaliteit tegen redelijke kosten.

 

Overzicht van de verschillende berekeningen, gebruikt in dit artikel, met hun verschillen:

 

 

Duidelijk is zichtbaar dat de ene post, in deze specifieke casus, zorgt voor een verhoging van de schade waar een andere post zorgt voor verlaging van de schade.

 

Met een berekening “op de rand van de krant” kan men niet meer voor de dag komen. Deze kan naar de papierbak en het bierviltje terug op de bar van de kroeg…

 

 

1. In dit artikel beperken wij ons tot een aantal onderdelen, waarbij niet alle mogelijkheden zijn meegenomen.

2. ECLI:NL:HR:2000:AA8453, Hoge Raad, C98/381HR.

3. Per casus verschillend.

4. Specifieke zorgkosten kunnen fiscaal alleen ten laste van het inkomen worden gebracht als de kosten niet worden vergoed. Het jaar van de vergoeding hoeft niet hetzelfde te zijn als het jaar van de kosten.

5. De arbeidskorting wordt sinds 2010 verlaagd bij hogere inkomens.

6. De inkomensafhankelijke combinatiekorting neemt toe naarmate het inkomen uit arbeid stijgt.

7. Peil 2015.

8. Vraagnummer 2012Z15245, ingezonden 21-8-2012.

9. Beantwoording Kamervragen 24-10-2012, kenmerk DB/2012/338 U.

10. De datum 11-10-2010 is de bekendmakingsdatum van het regeerakkoord waarin is aangekondigd dat de bijtelling voor het vaststellen van de eigen bijdrage AWBZ op basis van het box 3 vermogen wordt verhoogd van de voorgenomen 4% naar 8% bovenop het verzamelinkomen.

11. Iteratie betekent letterlijk herhaling.

 

 

Trefwoorden