VR 2017/088 Slachtofferrechten in het strafproces - de theorie en de praktijk

VR 2017/88

 

Slachtofferrechten in het strafproces – de theorie en de praktijk

 

Mr. A.J.J.G. Schijns *

* Advocaat bij Beer advocaten te Amsterdam en onderzoeker aan de Vrije Universiteit te Amsterdam.

 

1. Inleiding

Er is de afgelopen decennia en jaren sprake van een toenemende aandacht voor de rechtspositie van slachtoffers van misdrijven. Het slachtoffer heeft sinds 2011 een eigen titel in het Wetboek van Strafvordering1), en daarmee een eigen positie in het strafproces. Ook andere regelgeving en beleid met betrekking tot de positie van slachtoffers zijn in betrekkelijk korte tijd binnen het strafrecht geïntroduceerd.2) Zo hebben nabestaanden van slachtoffers van dood door schuld een aanspraak op een tegemoetkoming uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven.3) De nieuwste loot aan de stam is de Europese richtlijn tot vaststelling van minimumnormen voor de rechten, de ondersteuning en de bescherming van slachtoffers van strafbare feiten (hierna ook: de Richtlijn)4), die op 1 april 2017 in de Nederlandse wetgeving is geïmplementeerd.5)

Het valt toe te juichen dat men met nieuwe wetgeving een verdere bijdrage levert aan de rechtspositie van slachtoffers van misdrijven in het strafproces. Toch rijst de vraag of het niet effectiever is om de uitvoering van reeds bestaande rechten en verworvenheden in het strafproces te optimaliseren.6) Uit mijn eigen waarnemingen in de praktijk komt namelijk het beeld naar voren dat het aan die uitvoering nog wel eens schort.7) In dit artikel bespreek ik eerst kort de Richtlijn, en ga ik vervolgens in op de praktische uitwerking van enkele slachtofferrechten en op knelpunten die ik in mijn eigen praktijk heb ervaren.

 

2. De Richtlijn

De Richtlijn strekt ertoe de beginselen van het EU Kaderbesluit van maart 2001 inzake de status van het slachtoffer in het strafproces8) te herzien en aan te vullen, en de slachtofferbescherming in de hele EU naar een hoger plan te tillen.9) Dat doet de Richtlijn door regels te geven over passende informatie, ondersteuning en bescherming van slachtoffers van strafbare feiten, opdat zij adequaat aan de strafprocedure kunnen deelnemen (art. 1 Richtlijn). De Richtlijn omvat bepalingen over de verstrekking van informatie en ondersteuning (art. 3-9), over deelname aan de strafprocedure (art. 10-17), over de bescherming van slachtoffers en erkenning van slachtoffers met specifieke beschermingsbehoeften (art. 18-24). De Richtlijn staat niet op zichzelf, maar past in de tendens van de afgelopen decennia waarin in toenemende mate het belang is onderkend van de bescherming van de rechten van het slachtoffer onder internationaal recht. Daaronder is begrepen het belang van internationale standaarden die het recht van slachtoffers onderkennen om op een adequate manier te kunnen deelnemen aan het strafproces. Te denken valt aan de United Nations Declaration of Basic Principles of Justice for Victims of Crime and Abuse of Power (1985) en de Council of Europe Recommendation on the Position of the Victim in the Framework of Criminal Law and Procedure (1985). Op Europees niveau werden deze protocollen verder uitgewerkt en toegespitst in het EU Kaderbesluit van 2001, dat in het bijzonder gaat over respect voor de veiligheid, waardigheid, privé- en familieleven van slachtoffers, en de erkenning van de negatieve effecten van misdrijven op slachtoffers.

De bedoelingen van de Europese regelgever blijken uit de uitvoerige toelichting op de Richtlijn in de Preambule, en uit het bijbehorende Guidance Document.10) Het Guidance Document maakt duidelijk dat de lidstaten moeten onderkennen dat het slachtoffer een belangrijke rol heeft in het strafproces:

“Member States should ensure that the national criminal justice system recognises the victim as an individual with individual needs, with a key role in the criminal proceedings (…)”11)

De minimumnormen in de Richtlijn beogen te waarborgen dat het slachtoffer die “key role” daadwerkelijk adequaat kan vervullen.

Definitie slachtoffer

De Richtlijn geeft minimumnormen voor de rechten van “slachtoffers van strafbare feiten.” Hoe is het begrip “slachtoffer” gedefinieerd? Vallen ook de nabestaanden van een overleden slachtoffer onder het bereik van de Richtlijn? Art. 2 van de Richtlijn bepaalt dat onder “slachtoffer" zowel wordt verstaan de “natuurlijke persoon die als rechtstreeks gevolg van een strafbaar feit schade, met inbegrip van lichamelijke, geestelijke of emotionele schade of economisch nadeel, heeft geleden”, als “familieleden van een persoon wiens overlijden rechtstreeks is veroorzaakt door een strafbaar feit en die schade hebben geleden als gevolg van het overlijden van die persoon.” Ook deze “indirecte slachtoffers” moeten volgens de opstellers van de Richtlijn gebruik kunnen maken van de door de Richtlijn geboden bescherming (overweging 19 van de Richtlijn). Deze definitie noopte de Nederlandse wetgever tot een wijziging van het begrip slachtoffer. Art. 51a lid 1 Sv definieerde voorafgaand aan de implementatie een slachtoffer immers uitsluitend als “degene die als rechtstreeks gevolg van een strafbaar feit vermogensschade of ander nadeel heeft ondervonden.” Nabestaanden van het directe slachtoffer konden weliswaar aanspraak maken op de rechten die het slachtoffer (bij leven) zouden zijn toegekomen (art. 51d Sv (oud)), maar zij vielen niet onder de wettelijke definitie van het begrip “slachtoffer.” Inmiddels bepaalt art. 51a Sv, in navolging van de Richtlijn, dat onder slachtoffer ook de nabestaanden worden begrepen, gedefinieerd als de “familieleden van een persoon wiens overlijden rechtstreeks veroorzaakt is door een strafbaar feit.” De Nederlandse tekst gaat echter niet zover als de Richtlijn, die aan de nabestaanden, willen zij gebruik kunnen maken van de rechten onder de Richtlijn, als voorwaarde verbindt dat zij schade hebben geleden als gevolg van het overlijden van het directe slachtoffer (art. 2 sub a onder ii). Onder “familieleden” verstaat de Nederlandse wet de echtgenoot, de geregistreerde partner dan wel een andere levensgezel van het slachtoffer, de bloedverwanten in rechte lijn, de bloedverwanten in de zijlijn tot en met de vierde graad en de personen die van het slachtoffer afhankelijk zijn (art. 51a lid 1 sub a onder 2b Sv). In de praktijk kan discussie ontstaan over “een andere levensgezel”, zo bleek tijdens de strafzitting tegen degene die ervan werd verdacht de nieuwe vriend van zijn ex-vriendin te hebben doodgestoken. Deze ex-vriendin en het overleden slachtoffer hadden sinds drie maanden een intieme relatie, en het was volgens de rechtbank de vraag of dat voldoende was voor het zijn van “andere levensgezel.” Zonder deze vraag bevestigend te hebben beantwoord, heeft de rechtbank uit praktische overwegingen besloten de nieuwe vriendin van het overleden slachtoffer toch gebruik te laten maken van haar spreekrecht.

Buiten de definitie van slachtoffer vallen de erfgenamen terzake van hun onder algemene titel verkregen vordering, voor zover zij niet onder de definitie van “familieleden” vallen. Dit geldt ook voor de personen genoemd in art. 6:108 lid 2 BW, zijnde eenieder die de kosten voor de lijkbezorging heeft gedragen. Deze personen kunnen overigens wel gebruik maken van de rechten van het slachtoffer12), ook al vallen zij niet onder de definitie van slachtoffer (art. 51d Sv).

Rechten van slachtoffers

Vóór de implementatie van de Richtlijn in 2017 beschikten de slachtoffers al over een substantieel aantal rechten in het strafproces. De in 2011 in werking getreden Wet ter versterking van de positie van het slachtoffer in het strafproces13) codificeerde een catalogus van rechten voor misdrijfslachtoffers, waaronder het spreekrecht, het recht op kennisneming van de processtukken, het recht op bijstand op de terechtzitting en het recht op een correcte bejegening.14) Ook de mogelijkheid tot schadeverhaal in het strafproces is in 2011 aanzienlijk verruimd. Toen is het eenvoudscriterium vervangen door het criterium dat de behandeling van de vordering geen onevenredige belasting van het strafgeding mocht opleveren (art. 361 lid 3 Sv). Het doel van deze wijziging was te bewerkstelligen dat de strafrechter zoveel als mogelijk – en vaker dan voorheen – inhoudelijk over de vordering van de benadeelde partij zou beslissen.15) In 2011 is ook de zogenoemde voorschotregeling geïntroduceerd. Deze maakt het mogelijk dat de schade van slachtoffers, indien en voor zover deze door de strafrechter inhoudelijk is beoordeeld, door de Staat wordt vergoed, waarna de Staat verhaal op de dader neemt (art. 36f lid 7 Sr). Over deze schadevergoedingsmogelijkheid kom ik hierna nog te spreken.

Nederland voldeed dus op een aantal belangrijke punten al aan de in de Richtlijn genoemde rechten. Op een aantal punten echter noodzaakte de Richtlijn tot een aanpassing van het Wetboek van Strafvordering, dat sinds 1 april 2017 is uitgebreid met de volgende nieuwe rechten voor het slachtoffer:

-      Uitbreiding van het recht op informatie (art. 51ab en 51ac Sv);

-      Recht op toegang tot slachtofferhulp (art. 51aa lid 3 onder a Sv);

-      Recht op (rechts)bijstand tijdens het voorbereidend onderzoek (art. 51c Sv);

-      Recht op een individuele beoordeling om specifieke beschermingsbehoeften te onderkennen (art. 51aa lid 3 Sv).

Daarnaast voorziet de implementatiewet in een uitbreiding van de regeling rondom tolken en vertaling van relevante processtukken (art. 51ca Sv) en krijgt het herstelrecht een prominentere rol door het opnemen van een definitie van herstelrecht in de wet16) en door het bevorderen dat het slachtoffer wordt gewezen op de mogelijkheden van herstelrechtvoorzieningen (art. 51h lid 1 Sv).

De nieuwe rechten en voorzieningen zijn nader uitgewerkt in het Besluit slachtoffers van strafbare feiten17) en in de herziene Aanwijzing slachtofferzorg.18)

 

3. Recht op een correcte bejegening

Art. 19 lid 1 van de Richtlijn bepaalt dat de lidstaten voorwaarden scheppen waaronder contact tussen het slachtoffer en diens familieleden en de dader kan worden vermeden in gebouwen waarin de strafprocedure wordt gevoerd. Lid 2 voegt daaraan toe dat lidstaten ervoor zorgen dat nieuwe gerechtsgebouwen afzonderlijke wachtruimten voor slachtoffers hebben. Het recht op een correcte bejegening was al voor de implementatie van de Richtlijn in het Wetboek van Strafvordering neergelegd (art. 51a lid 2 Sv). Art. 51a Sv is een instructienorm die zich richt tot de officier van justitie. Tijdens de zitting geldt dat de voorzitter van de rechtbank zorg draagt voor een correcte bejegening van het slachtoffer of de nabestaanden (art. 288a lid 2 Sv). Onder het recht op correcte bejegening wordt onder meer verstaan het zorgen voor een passende verblijfsomgeving voor het slachtoffer in de rechtbank.19) Dit is verder uitgewerkt in de Modelregeling inzake passende verblijfsomgeving slachtoffers. De Modelregeling schrijft onder meer voor hoe bodes bij rechtbanken en hoven slachtoffers een professioneel, kwalitatief goede en doelmatige opvang kunnen bieden. Ook schrijft de regeling voor dat ongewenste confrontatie met de verdachte moet worden vermeden en dat het slachtoffer een vooraf vastgestelde plek in de zittingszaal inneemt. In zoverre voldoet de Nederlandse regelgeving en het beleid aan de Richtlijn. In de praktijk blijkt deze Modelregeling echter vooral bij ernstige geweldsmisdrijven, die worden berecht door de meervoudige kamer van de rechtbanken, goed uitgevoerd te worden. Bij minder ernstige delicten die door de politierechter worden behandeld, maak ik in de praktijk nog regelmatig mee dat slachtoffer en dader in de gang voor de zittingzaal op enkele meters van elkaar zitten te wachten tot de zitting begint. Dat het gaat om minder ernstige zaken, betekent uiteraard niet per se dat die voor een slachtoffer minder confronterend zijn. Ook daar zou daarom aandacht moeten zijn voor de uitvoering van de Modelregeling door de rechterlijke instanties en het OM.

Datzelfde geldt voor het zorgen voor een passende plaats van het slachtoffer of de nabestaanden in de zittingzaal, hetgeen ook onder het bereik valt van het recht op een correcte bejegening. In mijn praktijk komt het nog regelmatig voor dat het slachtoffer met zijn advocaat moet plaatsnemen op de stoelen achterin de zaal, naast en tussen andere belangstellenden. Dat leidt tot de ongewenste situatie dat de advocaat met het (omvangrijke) dossier op schoot genoodzaakt is vanuit die positie in de zaal zijn werk te doen. Dit terwijl de schrijvende pers wel gebruik kan maken van de tafels vooraan, waar er voldoende ruimte is voor laptops en schrijfblokken. Ook komt het wel eens voor dat aan de benadeelde partij wordt gevraagd om plaats te nemen op de stoelen in de zaal die zich bevinden aan de kant van, en achter, de verdachte. Het slachtoffer zit dan tussen de familie van verdachte. Dit leidt onnodig tot pijnlijke situaties.

 

4. Recht op informatie en recht kennisneming van de processtukken

Een belangrijk recht voor het slachtoffer is het recht op kennisneming van de voor hem relevante stukken uit het dossier (art. 51b lid 1 Sv). Dit recht is om een aantal redenen belangrijk voor een slachtoffer. Ten eerste schuilt dat belang in de uitoefening van de rechten die hem als slachtoffer toekomen, zoals het spreekrecht en de voeging als benadeelde partij. Daarnaast schuilt het belang in de behoefte van het slachtoffer om de feiten te kennen rondom het misdrijf.20) Vooral voor nabestaanden van een overleden slachtoffer is kennis van de toedracht van het misdrijf van belang, zowel als het gaat om een geweldsmisdrijf als om een verkeersmisdrijf. Bij een verkeersmisdrijf gaat het om de vragen hoe hard er precies is gereden, of er alcohol in het spel was (zowel bij verdachte als bij slachtoffer), en of er getuigen waren en wat die precies gezien hebben. Vooral als het onderzoek lang duurt, kan het geduld van slachtoffers en nabestaanden behoorlijk op de proef worden gesteld. Hier ligt een uitdaging voor het OM om tussentijds goed te communiceren met (de advocaat van) het slachtoffer over de stand van zaken in het onderzoek. Daarbij hoeven geen onderzoeksresultaten te worden vrijgegeven als dat niet in het belang van het onderzoek is, maar wel kan worden uitgelegd wat er precies aan onderzoek wordt uitgevoerd. Mijn ervaring is dat als tussentijds geïnformeerd wordt (schriftelijk, in een slachtoffergesprek met de officier van justitie, of door de politie) over de vorderingen in het onderzoek, slachtoffers beter in staat zijn dat geduld op te brengen.

Datzelfde geldt voor informatie over de datum van de terechtzitting. Indien het onderzoek is afgerond en de datum van de zitting lang op zich laat wachten, stuit dat op onbegrip bij het slachtoffer. Een slachtoffer wil verder met zijn leven en kan dat gevoelsmatig pas als de terechtzitting is geweest. De vaak lange duur tot aan de zitting zou aanvaardbaarder zijn voor slachtoffers als er actief vanuit het OM gecommuniceerd zou worden over de voortgang van het strafproces. Dit sluit ook aan bij de slachtofferrechten die zijn vastgelegd in de Aanbeveling van de Raad van Europa betreffende de bijstand aan slachtoffers van misdrijven.21) Dit zou een actieve communicatie moeten zijn, en niet alleen passief op verzoek van de advocaat. Het wrange is dat het plannen van een zittingsdatum, of zelfs meerdere data, vanwege de omvang van het dossier en de verwachte duur van de behandeling ter terechtzitting, juist lastig is bij ernstige geweldsmisdrijven. Actieve en tussentijdse communicatie vanuit het OM met het slachtoffer zou hier een hoop onbegrip bij het slachtoffer kunnen wegnemen.

Ook de snelheid waarmee de relevante stukken beschikbaar komen is een onderdeel van het recht op informatie en, indirect, van het recht op correcte bejegening. Ook de schadevergoeding kan afhankelijk zijn van een tijdige beschikbaarheid van de stukken. Zo is bij verkeersongevallen en verkeersmisdrijven een spoedige beschikbaarheid van het proces-verbaal onmisbaar voor een adequate schadeafwikkeling. Zonder een proces-verbaal zal een WAM-verzekeraar immers geen definitief standpunt innemen en blijft het slachtoffer van schadevergoeding verstoken. In de Instructie Afhandeling Verkeersongevallen is over de levertijd van een proces-verbaal bepaald dat als uitgangspunt geldt dat het proces-verbaal binnen 60 dagen na de pleegdatum zal zijn ingezonden.22) Dat de praktijk hiermee soms nog in schril contrast staat, blijkt uit aanhoudende geluiden dat bij verkeersongevallen en verkeersmisdrijven het opvragen van een proces-verbaal bij de Stichting Processen Verbaal in sommige gevallen een lange adem vergt.23) Deze praktijk verhoudt zich slecht tot het in de Richtlijn en de wet opgenomen recht op (tijdige) kennisneming van de stukken.

 

5. Recht op beslissing inzake schadevergoeding

Het recht op een beslissing over de schadevergoeding binnen het strafproces is terecht een wezenlijk onderdeel van de hiervoor beschreven internationale kaders voor slachtofferrechten. Vergoeding van misdrijfschade wordt beschouwd als één van de belangrijkste waarden die de mens van nature heeft.24) Ook in de maatschappij en de politiek is het een breed gedragen uitgangspunt dat slachtoffers van misdrijven hun schade vergoed krijgen.25) Art. 16 van de Richtlijn bepaalt dat het slachtoffer er recht op heeft om in de loop van het strafproces een beslissing over de schadevergoeding door de dader te verkrijgen. Art. 16 lid 1 draagt de lidstaten op dat recht te waarborgen. Nederland voldoet op dit punt reeds aan de Richtlijn. Het slachtoffer kan zich immers als benadeelde partij in het strafproces voegen en een vergoeding van de schade vorderen van de verdachte (art. 51f lid 1 Sv). Voor zover dat niet lukt, staat in theorie de mogelijkheid open van een procedure bij de civiele rechter. -“In theorie”-, omdat uit praktijkonderzoek blijkt dat slachtoffers van misdrijven deze weg om voor de hand liggende redenen nauwelijks bewandelen.26) Het procesrisico rust bij een civiele procedure op het slachtoffer. Het slachtoffer moet bewijzen dat onrechtmatig jegens hem is gehandeld en dat hij daardoor schade lijdt. Het bewijs van het causaal verband en de omvang van de schade geschiedt in (complexe) letselschadezaken veelal door de inschakeling van deskundigen. De daarmee verband houdende kosten komen voor rekening van het slachtoffer. Een slachtoffer kan die kosten slechts opbrengen als hij voldoende inkomsten of vermogen heeft, of als hij beschikt over een rechtsbijstandsverzekering met een toereikende verzekerde som. Ook als alle inspanningen tot een toewijzend vonnis leiden, betekent dat voor het slachtoffer nog niet dat hij schadeloos wordt gesteld. Vaak wordt een slachtoffer geconfronteerd met een dader die over onvoldoende vermogensbestanddelen beschikt om de schade te vergoeden. In dat verband is van belang dat het bij schade wegens letsel en overlijden vaak gaat om substantiële bedragen, die afhankelijk van de leeftijd en de inkomenspositie van het slachtoffer kunnen oplopen tot honderdduizenden euro’s. Bij opzettelijk veroorzaakte schade komt de aansprakelijkheidsverzekering echter niet tot uitkering. Het resultaat daarvan is dat een slachtoffer, veelal ook na een succesvolle civiele procedure, blijft zitten met een groot deel van zijn schade. Hij kan weliswaar een incassokantoor inschakelen om maandelijks een bedrag van de schadevergoeding bij de dader te incasseren, maar de keerzijde is dat het slachtoffer hierdoor een groot deel van zijn leven aan de dader verbonden blijft. Naast het procesrisico rust dus ook het incassorisico op het slachtoffer.

Omdat de civiele route voor het slachtoffer geen aantrekkelijke optie is, is de vergoedingsmogelijkheid in de strafprocedure zo belangrijk voor een effectief schadeverhaal. Uit de praktijk komt echter het beeld naar voren dat ook deze vergoedingsmogelijkheid in veel gevallen van complexe schade niet bevredigend werkt, omdat veel vorderingen wegens een onevenredige belasting van het strafgeding niet-ontvankelijk worden verklaard.27) Uit onderzoek blijkt dat ook vorderingen die zien op minder complexe schade in één derde van de gevallen niet-ontvankelijk worden verklaard.28) Enkele willekeurige voorbeelden uit de praktijk onderschrijven deze onderzoeksconclusies. Het eerste voorbeeld ziet op twee verschillende slachtoffers met kaakletsel na mishandeling. Hun met bewijsstukken onderbouwde vordering in het strafproces zag op toekenning van smartengeld, niet vergoede medische kosten voor orthodontische behandeling, studievertraging29) en enkele overige materiële schadeposten. In beide gevallen wezen de betreffende strafrechters alleen een bedrag aan smartengeld toe (van circa € 1.000,-), en verklaarden zij de vorderingen voor het overige zonder nadere motivering niet-ontvankelijk. Een ander voorbeeld betreft de vordering van een slachtoffer dat in zijn eigen woning met zoutzuur was overgoten. Alleen de vordering tot vergoeding van immateriële schade werd door de strafrechter tot een bedrag van € 2.000,- toegewezen. De overige onderbouwde vorderingen tot vergoeding van reeds geleden schade werden niet niet-ontvankelijk verklaard, maar werden zonder nadere motivering afgewezen. Een afwijzing van de vordering door de strafrechter heeft, anders dan een niet-ontvankelijk verklaring, tot gevolg dat de vordering niet meer bij de civiele rechter kan worden aangebracht. Behoudens de (beperkte) mogelijkheid van een hoger beroep bij de civiele rechter tegen het strafvonnis met betrekking tot het afgewezen gedeelte van de vordering30), kan een slachtoffer zijn vordering, nadat deze is afgewezen door de strafrechter, niet meer in rechte afdwingen en is van zijn vordering niet meer over dan een natuurlijke verbintenis.

Deze voorbeelden leiden in de praktijk tot frustratie; niet alleen bij de slachtoffers maar ook bij hun belangenbehartigers. Ook na investering van veel tijd en geld in de onderbouwing van een schadevordering, wordt deze wel zonder nadere motivering niet-ontvankelijk verklaard vanwege een onevenredige belasting van het strafgeding. Daardoor wordt het voor gespecialiseerde advocaten minder goed mogelijk om slachtoffers in het strafproces bij te staan. Daarbij moet worden bedacht dat deze advocaten hun werk vrijwel kosteloos doen.31) Deze praktijk brengt bovendien het risico mee dat belangenbehartigers het grootste deel van de schade – die meestal het meest complex is – buiten het strafproces laten, omdat zij anticiperen op het oordeel van de strafrechter dat deze vordering een onevenredige belasting vormt van het strafproces.

Op grond van het voorgaande is de vraag gerechtvaardigd of het strafproces het slachtoffer in de praktijk wel een “effective remedy” biedt voor het verhaal van zijn schade, als bedoeld in de internationale regelgeving, waaronder de Richtlijn. Verbetering van het schadeverhaal behoeft prioriteit, en het verdient aanbeveling bij de op stapel staande modernisering van het Wetboek van Strafvordering bijzondere aandacht te geven aan de invulling en uitvoering van het ontvankelijkheidscriterium van art. 361 lid 3 Sv.32) In dat verband zou het nuttig zijn te bezien hoe andere Europese landen, bijvoorbeeld België en Duitsland, het recht op een beslissing op schadevergoeding in hun strafproces hebben vormgegeven.

 

6. Recht op bijstand in het voorbereidend onderzoek

Het recht op bijstand in de strafprocedure bestond reeds vóór de implementatie van de Richtlijn (art. 51c lid 1 Sv). Het zag specifiek op de mogelijkheid dat het slachtoffer zich ter zitting kon laten bijstaan. Door de implementatie van de Richtlijn (art. 3 lid 3, art. 13 en art. 20 sub c) is daaraan toegevoegd dat het slachtoffer ook in het voorbereidend onderzoek recht heeft op bijstand. Lid 2 bepaalt dat die bijstand kan geschieden door een advocaat, door zijn wettelijk vertegenwoordiger of door een persoon naar keuze. De vraag rijst hoever de bijstand door een advocaat kan gaan. Tijdens de terechtzitting mag de advocaat zich in ieder geval uitlaten over alle aspecten van de civiele vordering van de benadeelde partij. Dat ziet niet alleen op de omvang van de schadeposten, maar ook op de vraag of de verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de ontstane schade (art. 36f lid 2 Sr). Naar mijn idee zou de advocaat van het slachtoffer ook de strafrechtelijke onrechtmatigheid van de gedraging, het causaal verband met de civiele schade en de toerekening daarvan moeten kunnen adresseren. Datzelfde geldt voor de vraag of er naar burgerlijk recht een rechtvaardigingsgrond (zoals noodweer) bestaat.

In mijn praktijk voer ik echter regelmatig discussies ter terechtzitting over de aandacht die ik als slachtofferadvocaat besteed aan de hierboven genoemde thema’s. Dat zal eens te meer gelden voor betrokkenheid bij het voorbereidend strafrechtelijke onderzoek. Wat de rol van de advocaat van het slachtoffer in die fase omvat, is immers op basis van de tekst van de Richtlijn en de wet niet aanstonds duidelijk. Mag die advocaat aanwezig zijn bij het verhoor van de verdachte en van alle getuigen door de rechter-commissaris? De Richtlijn spreekt over het “laten vergezellen” van het slachtoffer door zijn wettelijk vertegenwoordiger of een persoon naar keuze. Art. 51c lid 1 en lid 2 Sv spreken van het “zich doen bijstaan.” Daaruit lijkt te volgen dat het recht op bijstand alleen ziet op situaties waarin het slachtoffer zelf wordt gehoord of bij een zitting aanwezig is. Anderzijds geldt dat vóór de implementatie van de Richtlijn de slachtofferadvocaat al de mogelijkheid had (en nog steeds heeft) om voor een verhoor bij de rechter-commissaris op grond van art. 187c Sv bijzondere toegang te verzoeken. Rechters-commissarissen blijken de vraag naar de ruimte die art. 187c Sv biedt om een advocaat bij het verhoor toe te laten verschillend te benaderen. Soms wordt een verzoek tot toegang tot het verhoor standaard afgewezen wanneer de getuige geen slachtoffer is, terwijl anderen een ‘ja, tenzij-beleid’ lijken te hanteren.33) Beide benaderingen passen binnen art. 187c Sv. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat het artikel in het bijzonder is ingevoerd ter bescherming van getuigen die tevens slachtoffer zijn, maar ook is overwogen dat de reikwijdte van het artikel ruimer is.34)

Indien de slachtofferadvocaat toegang tot het verhoor is verleend, rijst de vraag wat zijn rol is. Mag hij slechts toehoorder zijn of kan hij, zoals zijn beroepsuitoefening meebrengt, ook inhoudelijk deelnemen? In de huidige praktijk hangt het van de rechter-commissaris af hoeveel ruimte aan een slachtofferadvocaat wordt gegund. Het komt nu nog regelmatig voor dat een rechter-commissaris de advocaat van het slachtoffer er bij binnenkomst al op wijst dat er voor hem geen rol is weggelegd, in die zin dat hij zich moet onthouden van inmenging, laat staan dat een actieve deelname wordt getolereerd. Deze gang van zaken verhoudt zich mijns inziens niet tot het recht op bijstand waar art. 51c Sv (nieuw) op ziet. De aanwezigheid van een advocaat heeft alleen maar nut als de advocaat kan deelnemen aan (een deel van) het strafrechtelijk proces. Het enkele toegang verlenen aan de advocaat, in die zin dat deze als toehoorder in de hoek mag zitten, heeft weinig toegevoegde waarde voor het slachtoffer. In het kader van de modernisering van het Wetboek van Strafvordering zal aandacht worden besteed aan de vraag of in het wetboek een recht op rechtsbijstand moet worden neergelegd voor de ‘gewone’ getuige.35) Het verdient aanbeveling in dat verband ook stil te staan bij de rol van de slachtofferadvocaat bij getuigenverhoren in het voorbereidend onderzoek, in het licht van art. 51c Sv.

 

7. Conclusie

De implementatie van de Europese Richtlijn tot vaststelling van minimumnormen voor de rechten, de ondersteuning en de bescherming van slachtoffers van strafbare feiten draagt uiteraard bij (althans op papier) aan de positie van slachtoffers van misdrijven in het strafproces. Toch zou mijn boodschap aan beleidsmakers en andere betrokken instanties zijn, om reeds bestaande verworvenheden beter te benutten. In dit artikel heb ik duidelijk willen maken dat de basis goed is, maar de uitvoering in de praktijk nog zoveel beter kan. Ik heb verschillende knelpunten besproken, waarvan het meest relevant is dat het slachtoffer daadwerkelijk in het strafproces een beslissing op zijn schadevordering moet kunnen krijgen, en dat die niet zonder nadere motivering niet-ontvankelijk wordt verklaard (kennelijk vanwege de complexiteit). Alleen op die manier wordt gewaarborgd dat de minimumnormen van de Richtlijn ertoe leiden dat het slachtoffer zijn “key role” in het strafproces daadwerkelijk adequaat kan uitoefenen.

1. Titel IIIa Sv.

2. Zie voor een historisch overzicht van de ontwikkeling van slachtofferrechten in het strafproces: S. van der Aa en M.S. Groenhuijsen, ‘Slachtofferrechten in het strafproces: drie stapjes naar voren en een stapje terug?’, AA 2012, p. 603-611.

3. Het gaat om dood door schuld zaken zoals bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 en artikel 307 van het Wetboek van Strafrecht.

4. Richtlijn 2012/29/EU van het Europees parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de minimumnormen voor de rechten, de ondersteuning en de bescherming van slachtoffers van strafbare feiten, en ter vervanging van kaderbesluit 2001/220/JBZ, PbEU 2012, L 315.

5. Wet van 8 maart 2017, Stb. 2017, 90.

6. Zie ook het pleidooi daartoe van Groenhuijsen en Van der Aa: Van der Aa & Groenhuijsen 2012, p. 610.

7. De auteur staat als advocaat slachtoffers van zeden- en geweldsmisdrijven bij in hun verhaal van schade via het straf- en het civiele proces.

8. Kaderbesluit 2001/220/JBZ van de Raad van 15 maart 2001 inzake de status van het slachtoffer in de strafprocedure, PbEG 2001, L 82/1.

9. Zie over het Kaderbesluit: M.S. Groenhuijsen en A. Pemberton, ‘het slachtoffer in de strafrechtelijke procedure: de implementatie van het Europese Kaderbesluit’, Victimologie, slachtofferschap en samenleving, Justitiële verkenningen 2007, 33(3), p. 69-91.

10. DG Justice Guidance Document related to the transposition and implementation of Directive 2012/29/EU, European Commission, DG Justice, december 2013, Ref. Ares(2013)3763804-19/12/2013.

11. Guidance Document, p. 7.

12. Met uitzondering van het recht op een individuele beoordeling om specifieke beschermingsbehoeften te onderkennen, art. 51aa lid 3 sub b Sv.

13. Wet van 17 december 2009 tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering, het Wetboek van Strafrecht en de Wet Schadefonds geweldsmisdrijven ter versterking van de positie van het slachtoffer in het strafproces, Stb. 2010, 1.

14. Zie voor een uitvoerige bespreking van deze slachtofferrechten: A.H. Sas, ‘Schadevergoeding via de strafrechtelijke procedure’, in: J. Wildeboer en S. Binkhorst (red.), Handboek Personenschade, Deventer: Kluwer 2016, p. 4070-14-4070-35; G.J.M. Corstens en M.J. Borgers, Het Nederlandse strafprocesrecht, Deventer: Kluwer 2014, p. 63-86.

15. Kamerstukken II 2007/08, 30143, 16.

16. Herstelrecht is in art. 51a lid 1 sub d Sv gedefinieerd als “het in staat stellen van het slachtoffer en de verdachte of de veroordeelde, indien zij er vrijwillig mee instemmen, actief deel te nemen aan een proces dat gericht is op het oplossen van de gevolgen van het strafbare feit, met behulp van een onpartijdige derde.”

17. Besluit van 24 augustus 2016, houdende regels voor de rechten, de ondersteuning en de bescherming van slachtoffers van strafbare feiten, Stb. 2016, 310.

18. Aanwijzing slachtofferzorg, Stcrt. 2017, nr. 23473.

19. Modelregeling inzake passende verblijfsomgeving slachtoffers: https://www.rechtspraak.nl/SiteCollectionDocuments/Modelregeling-inzake…

20. V.C. Ammerlaan, Na de ramp. De rol van de overheid bij de (schade-)afwikkeling van rampen vanuit een belangenperspectief van de slachtoffers, (diss. Tilburg), Veenendaal: Universal Press 2009, o.a. p. 26, 29, 47.

21. Art. 6 Aanbeveling 2006 (8) van de Raad van Europa van 14 juni 2006.

22. Art. 7 van de Instructie, die raadpleegbaar is via 2015I003https://www.om.nl/organisatie/beleidsregels/overzicht-0/verkeer-vervoer…

23. Zie ook: G.M. van Wassenaer, ‘De efficiënte overheid: over de vruchteloze zoektocht naar een proces-verbaal’, VR 2010 afl. 5, p. 141-142.

24. H.J.R. Kaptein, ‘Solidariteit door individualisering van aansprakelijkheid’, in: N.F. van Manen en R.H. Stutterheim (red.), Wie draagt de schade?, Nijmegen: Ars Aequi Libri 1998, p. 87 en de aldaar genoemde verwijzingen naar o.a. J. Rawls, A theory of Justice, Harvard University Press 1971.

25. Recht doen aan slachtoffers. Visiedocument, Ministerie van Veiligheid en Justitie, 2013, p. 18, 26-28. Zie ook de beantwoording van schriftelijke vragen naar aanleiding van de beleidsdoorlichting slachtofferzorg: Aanhangsel handelingen II 2014/15, 33199, 6, antwoord op vragen 23 en 66.

26. W.M. Schrama & T. Geurts, Civiel schadeverhaal door slachtoffers van strafbare feiten. De rol van de civiele procedure: gebruik, knelpunten en oplossingsrichtingen, Den Haag: WODC 2012, p. 108; J.D.M. van Dongen, M.R. Hebly & S.D. Lindenbergh, Je hebt geluk als je van een pauw mag plukken. Ervaringen van slachtoffers van strafbare feiten met het verhalen van hun schade, Den Haag: WODC 2013, p. 17 en 40.

27. A.J.J.G. Schijns, Naar een verzekerd slachtofferrecht. Effectief schadeverhaal van slachtoffers van misdrijven via het private verzekeringsrecht, 2017, p. 12-14. Zie ook: R.S.B. Kool e.a., Civiel schadeverhaal via het strafproces. Een verkenning van de rechtspraktijk en regelgeving betreffende de voeging benadeelde partij, Den Haag: Boom Juridische Uitgevers 2016, p. 149, 246-247, 254-256, 258-259; J.M. Emaus en R.B.S. Kool, ‘Civiel schadeverhaal via het strafproces anno 2016. Verslag van een onderzoek naar de praktijk van de besluitvorming van de strafrechter ten aanzien van de afdoening van de voeging benadeelde partij, TVP 2017/1, p. 5 en 8. Zie voor deze zelfde conclusie specifiek met betrekking tot de shockschadevordering: E.S. Engelhard, M.R. Hebly en I. van der Zalm, ‘De shockschadevordering in het strafproces,’ TVP 2015/4, p. 87 en p. 95-96. Zie ook: F.M. Ruitenbeek-Bart & A.J.J.G. Schijns, ‘De schadeclaim van het slachtoffer van strafbare feiten. Bruggenbouwer tussen twee rechtsgebieden?’ TvP 2014/2, p. 38-47; A.J.J.G. Schijns, ‘De letselschadevordering van het slachtoffer in het strafproces: een zwakte in de strafrechtelijke slachtofferbescherming. Enkele oplossingsrichtingen voor een verbetering van het schadeverhaal na een misdrijf’, TPWS 2015/8, p. 35-37. Zie voorts S.D. Lindenbergh, ‘De letselschadevordering in het strafproces, dat moet beter kunnen’, NJB 2014 (39), p. 2699; A.H. Sas, ‘Schadevergoeding via de strafrechtelijke procedure’, in: J. Wildeboer en S. Binkhorst (red.), Handboek Personenschade, Deventer: Kluwer 2016, p. 4070-62.

28. Kool e.a. 2016, p. 260.

29. Genormeerd in de Letselschade Richtlijn Studievertraging van de Letselschaderaad.

30. Een dergelijk hoger beroep is alleen mogelijk indien verdachte en/of OM geen hoger beroep bij de strafrechter hebben ingesteld tegen het vonnis.

31. De vergoeding voor de bijstand van slachtoffers in het strafproces vanuit de Raad voor Rechtsbijstand bedraagt in totaal minder dan € 1.000,-.

32. Kamerstukken II, 2015/16, 29279, nr. 321, waarin de planning is opgenomen voor de modernisering van het Wetboek van Strafvordering de komende jaren. Een conceptwetsvoorstel voor Boek 1, met een aparte titel voor het slachtoffer, is al gereed: https://www.rijksoverheid.nl/documenten/kamerstukken/2017/02/07/wetsvoo…

33. F. Ahlers, ‘Een recht op rechtsbijstand voor getuigen in het strafproces?’, Strafblad 2016, p. 397.

34. Kamerstukken II, 1992/93, 23251, 3, p. 42.

35. Kamerstukken II 2015/16, 29279, nr. 278, p. 106 (Contourennota Modernisering Wetboek van Strafvordering).

 

begroting schade, schadevergoeding, shockschade, benadeelde, strafrechtelijke aansprakelijkheid, Schadefonds Geweldsmisdrijven