Over incassokosten, kosten van rechtsbijstand, buitengerechtelijke kosten, kosten van ‘voorwerk’, proceskosten, liquidatietarief en wat dies meer zij...
Er is een tijd geweest waarin niet moeilijk werd gedaan over kosten van diensten. Je maakte iets moois voor iemand, en je kreeg daar meer of minder voor betaald, afhankelijk van de gulheid van de opdrachtgever en de faam van de uitvoerder. In het rechtsbedrijf vroegen (en dat natuurlijk pas als het proces beëindigd was) advocaten en praktizijns een honorarium, en je kon meer krijgen als de cliënt rijk was, de zaak een zaak van gewicht was en de opdrachtgever in zijn schik was met de uitkomst. De kosten van het procederen waren vaak minstens even hoog als het belang waarom het ging. De oude zegswijze ‘Wie procedeert om een koe, geeft een koe toe’ was een zeer belangrijke rem op de anders te grote toestroom van zaken naar de overbelaste rechterlijke macht.
Drie samenhangende ontwikkelingen hebben een einde gemaakt aan die paradijselijke 1) toestand. In de vorige eeuw werd het ongepast gevonden dat onvermogenden niet ook aan het civiele rechtsbedrijf konden deelnemen en werd de verplichting van advocaten ingevoerd om voor armlastigen ‘pro deo’ te werken. Na verloop van tijd werd daarvoor van staatswege een financiële tegemoetkoming verleend en in de zeventiger jaren van de vorige eeuw was dat zover opgelopen dat heel wat advocaten daar goed van konden leven 2). De tweede ontwikkeling is die naar de huidige geldeconomie: alles heeft zijn prijs. We doen bijna niets meer omdat het zo hoort of omdat we het leuk vinden 3), maar alleen omdat het wat schuift. Elke activiteit wordt omgerekend naar een geldswaarde, een geldsbedrag tot twee - en liever nog méér - cijfers achter de komma. Wie zou denken dat deze ontwikkeling iets te maken heeft met financiële krapte, waardoor het, omdat de eindjes aan elkaar moesten, nodig was om goed op de kosten te letten, heeft het mis; want naarmate er meer geld rolde, werd er natuurlijk ook meer geteld. En ten derde hebben we een mooi adagium bedacht: de vervuiler betaalt. Om terug te komen op het rechtsbedrijf: wie zijn schuld niet op tijd betaalt,vervuilt het ordentelijk economisch leven en zal voor de kosten daarvan moeten opdraaien.
Liquidatietarief en/of de vergoeding van werkelijk gemaakte kosten
Een zeker begrip voor het financieel nadeel van de procespartij die ten onrechte procedeerde (ten onrechte, omdat hij immers ongelijk kreeg), is er ook vroeger wel geweest. De proceskostenvergoeding op grond van artikel 237 (vroeger art. 57) en volgende van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering werd een behoorlijke compensatie geacht voor de kosten die de in het gelijk gestelde partij had gemaakt. Voor het belangrijkste deel 4) van deze kostenvergoeding (namelijk voor het salaris van de rechtshulpverlener) bestaat al sinds jaar en dag een vast 5) tarief, het liquidatietarief. Soms wordt daarmee, als dat redelijk wordt gevonden, wel wat gedaan - soms worden de kosten gecompenseerd, omdat beide partijen gedeeltelijk gelijk en ongelijk krijgen - maar meestal wordt er niet verder nagedacht en vult de griffier gewoon volgens een vastgelegde staffel het bedrag in dat de partij die gewonnen heeft toekomt. De honoraria van advocaten beliepen echter al gauw een veelvoud daarvan. De proceskostenveroordeling werd daardoor niet veel meer dan een pleister op de wonde, een doekje voor het bloeden. Toen de rekeningen die advocaten meenden aan hun cliënten te mogen versturen in de zeventiger jaren sterk opliepen (het toen pas sinds kort ingevoerde ‘tijdschrijven’ werd door de komst van de computer een fluitje van véél centen) sloeg de rem aan: voor gewone mensen 6) was procederen bijna een onmogelijke zaak geworden. In de praktijk van het aansprakelijkheidsrecht ontstond, vooral in het geval van letselschade, een gewoonte dat de aansprakelijkheidsverzekeraar een bijdrage in de kosten betaalde aan de advocaat van het slachtoffer, die tenslotte toch had meegeholpen de zaak in het archief te krijgen. Een zeer onwenselijke situatie die veel te lang geduurd heeft, maar de pijn van het probleem wel enigszins verzachtte. Het in 1992 met het nieuw BW ingevoerde artikel 6:96 bood een behoorlijke oplossing: bij de schade die op grond van een wettelijke verplichting vergoed moet worden, kunnen (onder meer) de redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid worden opgeteld. Redelijk in twee opzichten: het moet redelijk zijn dat deze kosten überhaupt zijn gemaakt én de kosten moeten redelijk zijn 7). Dat is wat men bedoelt met de dubbele redelijkheidstoets.
Behalve kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid worden bovendien vaak kosten gemaakt ter verkrijging van voldoening van de vastgestelde - of zelfs niet betwiste - vordering buiten rechte. Ook die kosten kunnen, als zij de dubbele redelijkheidstoets kunnen doorstaan, op grond van artikel 6:96 BW worden opgeteld bij de schadevergoeding (het moet daarbij dus wel gaan om een vordering tot schadevergoeding, maar niet-nakoming van een andersoortige vordering brengt ingevolge artikel 6:74 BW ook de verplichting tot schadevergoeding met zich mee).
Niets ten nadele van deze regeling. De eerste groep van kosten omvat vaak de kosten van deskundigen (experts, medici, rekenbureaus, accountants) en hoewel zich daarbij natuurlijk ook het probleem voordoet van een redelijk ‘uurloon’ van de deskundige, staat de praktijk hierbij niet voor grote problemen. Je krijgt nu eenmaal zelden voor niets een rapport van een deskundige. De markt bepaalt de redelijke prijs (ook al zo’n heilige koe).
De tweede groep van kosten levert herhaaldelijk echter wel problemen op. Ten eerste dreigt in de gevallen waarin over een vordering wordt geprocedeerd een dubbeltelling, omdat het systeem van de proceskostenveroordeling op grond van de al genoemde artikelen 237 e.v. Rv is blijven bestaan. Lees hierover, en over de operatie die voor deze kwaal wordt voorbereid, meer in de bijdrage van Verheij, op pagina 33 t/m 38 dit nummer.
De operatie verschuift het probleem, maar lost het niet echt op. Het blijft zo dat de rechter van geval tot geval moet beoordelen of de geclaimde kosten redelijk zijn. Het spreekt vanzelf dat dit een en ander leidt tot permanent geharrewar over de gemaakte kosten. Wat voor de één redelijk is, is voor de ander te veel of te weinig. En wat kost het eigenlijk, het aanleggen van een dossier? Hoeveel mag een uurtarief zijn? Mogen er in het uurtarief ook ‘overheadkosten’ worden meegenomen? In vonnissen worden dan ook herhaaldelijk overwegingen gewijd aan geclaimde ‘buitengerechtelijke kosten’. Even vanzelfsprekend is het dat naarstig gezocht is en wordt naar een vast tarief, waarover niet meer kan worden gemarchandeerd.
En als er niet wordt geprocedeerd?
Het overgrote deel van alle vorderingen wordt buiten rechte afgewikkeld en geïncasseerd. Dat betekent dat er geen pleister op de wonde komt en dat niet door een rechter kan worden ingegrepen als er teveel incassokosten worden berekend. Wat is trouwens ‘teveel’? Waar moet je het zoeken? Als je incassokosten googelt, krijg je circa 8) 80.000 hits. Als je een tweede zoekterm toevoegt, wordt het meestal minder, maar als je tarief toevoegt, wordt het aantal hits maar liefst circa 283.000! (met ‘wettelijk’ wordt het 51.600, met ‘niet betalen’ 41.200, met ‘berekenen’ 30.000). De site www.incassokosten.com geeft een mooi overzicht, maar de auteur is onbekend 9), dus of dat uitsluitsel geeft, is de vraag. En wat als er in de kleine lettertjes staat dat de debiteur een veelvoud moet betalen? Op de site van de Geschillencommissie voor Consumentenzaken kan je zoeken op trefwoorden, maar als je ‘incassokosten’ intikt, komt er de mededeling: Helaas, er is een fout opgetreden. Dit kan gebeuren als de zoekterm alleen maar “algemene woorden” bevat die genegeerd worden omdat ze teveel onbruikbare resultaten opleveren. Bij www.ConsuWijzer.nl valt het mee: slechts 11 hits en best bruikbaar.
Vaak zal in de algemene voorwaarden wel iets gezegd zijn over incassokosten. Om nog even terug te komen op dat ondoorgrondelijke goochelen van Google: met de zoektermen incassokosten “algemene voorwaarden” 10) krijgt u 411.000 hits.
Naar een vast tarief?
Het is al met al begrijpelijk dat in en buiten rechte wordt gezocht naar een écht vast incassotarief. De overvloed aan informatie op internet illustreert dat het geen eenvoudige zaak is. Door ervarings- en andere deskundigen wordt thans zó grondig nagedacht over een tarief, waarschijnlijk in de vorm van een staffel (hoewel: incassokosten+staffel geeft maar 1.640 hits), dat ik mij niet zal wagen aan een voorstel. Eén gedachte slechts: zou het niet makkelijker zijn in alle gevallen het onderscheid tussen ‘gerechtelijke’ en buitengerechtelijke kosten af te schaffen en gewoon altijd uit te gaan van de werkelijk gemaakte kosten, mits redelijk? In het civiele proces over geldvorderingen (die, als ze niet worden voldaan, immers oplossen in schadevergoedingsvorderingen) zou dan ook de voor het publiek moeilijk te begrijpen proceskostenvergoeding, die maar zelden strookt met het honorarium (herstel: de factuur) van de rechtshulpverlener, verdwijnen. Waarom moet procederen voor de eiser altijd geld blijven kosten? Is dat niet een rudiment uit de tijd dat procederen alleen iets was voor de rijken?
Waar dan naar gezocht zou moeten worden, is niet zozeer een ‘incassotarief’, maar een modern liquidatietarief, dat gelijk staat aan de werkelijk gemaakte kosten, mits redelijk. In de gevallen waarin voor het standpunt van de verliezer toch wel iets te zeggen viel, kan de rechter ‘spelen’ met het tarief, zoals dat nu ook met het liquidatietarief kan. Het probleem wordt daarmee niet opgelost, want de rechter blijft zitten met de kwestie dat de redelijkheid van declaraties beoordeeld moet worden, maar het wordt wel beter te begrijpen voor het publiek. Hulpmiddel bij de beoordeling van redelijkheid zou de staffel van de door Verheij besproken AmvB ter uitwerking van het voorgestelde artikel 6:96 lid 4 BW kunnen zijn. Maar dan gaat het dus niet meer over normering van de vergoeding van kosten, maar rechtstreeks over de normering van kosten. Is dat niet een mooie gedachte: dezelfde redelijkheid heerse bij declaraties voor rechtshulp als bij de verplichting tot vergoeding daarvan, als die rechtshulp terecht verleend werd.
(noten)
1. Paradijselijk omdat alles zo mooi op orde was: rijk was rijk en arm was arm, macht was onbetwist, er was civiel recht voor de gegoede burgers en knechten moesten werken - niet zeuren.
2. De huidige tijd moet natuurlijk niets meer hebben van die overdreven solidariteit met de minder bedeelde, dus zo mooi is het al lang niet meer.
3. Artiesten (met uitzondering van de top natuurlijk, en die hebben dan ook hun Prijs) tellen tegenwoordig dan ook niet meer mee; er zijn nu eenmaal altijd vreemde vogels.
4. Onder de proceskostenvergoeding vallen ook het griffierecht en de deurwaarderskosten.
5. Vast, maar wel van tijd tot tijd verhoogd.
6. Dat zijn dus niet de on- en minvermogenden uit de ‘pro-deopraktijk’.
7. Redelijk betekent volgens veel aansprakelijkheidsverzekeraars in dit verband: niet erg veel, sober, schappelijk. Maar volgens Van Dale is het: billijk (en dat natuurlijk naar twee kanten).
8. Het aantal verschilt van tijd tot tijd met enkele duizenden, soms is er in één dag een verschil van 10.000!
9. Het auteursrecht is van 2008 en berust bij... Incassokosten.com.
10. Door het gebruik van aanhalingstekens wordt normaliter op de woordgroep gezocht, maar ook zonder aanhalingstekens is het 411.000. Wil er soms iemand eens een cursus Googelen in Verkeersrecht publiceren?