Verkeersrecht 2018-10

Editie
Datum uitgave: 

VR 2018/149 Deelgeschil; 'delay' bij kankerpatiënte leidt tot overlijden; hoogte smartengeld.

Jurisprudentie
In 2007 is bij X, de moeder van verzoekers, bij toeval een ruimte-innemend proces (rip) ontdekt. De behandelend uroloog heeft een afwachtend beleid gevoerd en op verschillende momenten CT-scans laten maken. In 2010 heeft hij haar uit de behandeling ontslagen. Nadat zij in 2013 opnieuw klachten kreeg, werd door een volgende neuroloog een tumor in de nier met uitzaaiingen geconstateerd. Hij heeft X meegedeeld dat zij ongeneeslijk ziek was. X was op dat moment 49 jaar oud. In 2014 is zij overleden. Tussen partijen staat vast, onder meer op basis van de conclusies van een gezamenlijk ingeschakelde

VR 2018/150 Deelgeschil; val als gevolg van lichamelijke tekortkoming.

Jurisprudentie
Verzoekster organiseerde een feestje thuis, waar onder meer verweerder kwam. Hij was op dat moment nog herstellende van letsel aan zijn achillespees en liep moeilijk. Bij het binnengaan van de woning is hij gestruikeld over een afstapje en tegen verzoekster aangevallen, die omviel en haar heup brak. Verzoekster verzoekt om een verklaring voor recht dat verweerder aansprakelijk is voor haar schade. Zij wijst daarbij onder meer op onvoorzichtigheid aan zijn zijde, maar ook op art. 6:165 BW: als een ongeval het gevolg is van een lichamelijke of geestelijke tekortkoming, is daarmee volgens

VR 2018/151 Val van paard; geen bedrijfsmatig gebruik; wie is bezitter?

Jurisprudentie
Verweerder fokt en drijft handel in paarden. Hij heeft aan zijn stiefdochter paard X ter beschikking gesteld. Deze stiefdochter heeft samen met een derde een V.O.F. opgericht die zich bezighoudt met de training en verkoop van paarden. De V.O.F. houdt bedrijf op manege A. Verzoekster heeft regelmatig als vrijwilligster werkzaamheden verricht voor de stiefdochter op manege A, waarbij zij ook paarden mocht in- en uitstappen. Toen verzoekster in 2011 in de binnenbak van manege A op paard X reed, is zij van dit paard gevallen. Verzoekster verzoekt dat de rechtbank voor recht verklaart dat

VR 2018/152 Verkeersongeval; verzekeringsplicht goed werkgever; bewuste
roekeloosheid.

Jurisprudentie
Verzoeker was op basis van een uitzendovereenkomst werkzaam als koerier, waarbij hij met een bestelbusje maaltijden bezorgde. Bij het passeren van een spoorwegovergang is hij aangereden door een goederentrein, waarbij hij ernstig letsel heeft opgelopen. In deze procedure gaat het om de vraag of het uitzendbureau als formele werkgever op grond van art. 7:611 BW aansprakelijk is wegens het niet afsluiten van een behoorlijke verzekering. Het uitzendbureau betwist dat en stelt (1) dat deze verzekeringsplicht zich niet zou uitstrekken tot gevallen van opzet of bewuste roekeloosheid aan de zijde

VR 2018/153 Deelgeschil; val trappenhuis; zorgplicht werkgever.

Jurisprudentie
Verzoekster overkwam een ongeval toen zij via het trappenhuis van de 17e naar de 16e etage liep voor een overleg met collega's. Zij was op dat moment in loondienst van financieel dienstverlener Robidus die ten tijde van het ongeval de 16e en 17e etage van het kantoorpand huurde. Verzoekster is door de val met haar hoofd tegen een betonnen muur geslagen en heeft hierdoor hersenletsel opgelopen. Partijen twisten over de vraag of de zorgplicht van de werkgever (Robidus) zich uitstrekt tot de trap en het trappenhuis in het kantoorpand. De kantonrechter overweegt dat de centrale toegang van het