bewijslast

VR 2024/56 Eenzijdig auto-ongeval, uitsluiting motorrijtuigrisico in polis, goed werkgeverschap.

Jurisprudentie

X en Y zijn vennoten van pizzeria Mussie met bezorgservice. A (appellant) bezorgde in de weekenden pizza's voor Mussie met een auto van het bedrijf. Op 18 maart 2018 raakte hij ernstig gewond bij een eenzijdig auto-ongeval tijdens het bezorgen van pizza’s. De auto is verzekerd bij Goudse voor wettelijke aansprakelijkheid en Mussie heeft een AVB-verzekering bij Goudse. A heeft Mussie aansprakelijk gesteld, maar ze hebben dit niet erkend. Goudse wees de claim af vanwege uitsluiting van schade door motorvoertuigen in de AVB. De kantonrechter wees de vorderingen af vanwege het ontbreken van een

VR 2024/36 Geen causaal verband wegens meerdere ongevallen.

Jurisprudentie

Op 24 oktober 2018 kwam verzoeker ten val met zijn scooter toen hij uitweek voor een auto die hem geen voorrang verleende. Bij de spoedeisende hulp werd geconstateerd dat hij een wond aan zijn rechtervoet had. De wond werd gehecht en er waren geen aanwijzingen voor ander letsel. ASR, de WAM-verzekeraar van de auto, erkende de aansprakelijkheid en heeft voorschotten en schadevergoeding aan zijn scooter aan verzoeker uitgekeerd. Op 25 april 2019 werd verzoeker als passagier in de auto aangereden. Als gevolg van dit ongeval kreeg hij nek- en schouderklachten aan zijn rechterzijde. Op 6 november

VR 2024/23 In scène gezette aanrijding. Bewijslast en bewijsvermoeden. Waardering bewijsmiddelen.

Jurisprudentie

Op 25 augustus 2010 heeft Nationale Nederlanden (hierna: NN), de verzekeraar van X, een schadeformulier ontvangen, waarop staat ingevuld dat op 25 augustus 2010, om 21:30 uur, een aanrijding heeft plaatsgevonden waarbij X en A betrokken waren. NN laat onderzoek doen naar de toedracht en laat een ongevalsanalyse verrichten. NN weigert aan A uit te keren, omdat niet is komen vast te staan dat de aanrijding heeft plaatsgevonden zoals door A en X is opgegeven op het schadeformulier. Enige tijd later keert NN toch zowel aan X als A de volledige schadevergoeding uit. Op 13 januari 2015 heeft een

VR 2023/145 Ongeval op kruispunt. Wie heeft door rood gereden? Deskundigenrapport. Stelplicht.

Jurisprudentie

Op 28 februari 2020 heeft een ongeval plaatsgevonden, waarbij de auto's van X en Y op een kruispunt met elkaar in aanraking zijn gekomen. X laat een toedrachtonderzoek verrichten en stelt Unigarant, de verzekeraar van Y, aansprakelijk. De rechtbank verklaart voor recht dat Unigarant aansprakelijk is voor de schade van X en veroordeelt Unigarant tot vergoeding van die schade aan X, op te maken bij staat. Zij overweegt hiertoe als volgt. X stelt dat Y onrechtmatig in de zin van art. 6:162 BW heeft gehandeld, omdat Y een verkeersfout zou hebben gemaakt door door rood te rijden. X dient op grond

VR 2023/144 Eenzijdig ongeval. Niet veroorzaakt door onbekende bestuurder. Waarborgfonds niet aansprakelijk.

Jurisprudentie

Op 6 februari 2017 heeft X een eenzijdig ongeval met een quad gehad. X meent dat het ongeval is veroorzaakt door een onbekende bestuurder, die na het ongeval is doorgereden. X spreekt de Stichting Waarborgfonds Motorverkeer (hierna: WBF) aan voor vergoeding van de schade. WBF wijst het verzoek tot schadevergoeding af. X stapt naar de rechter en zijn vordering wordt bij verstekvonnis toegewezen. WBF stelt verzet in. De rechtbank vernietigt het verstekvonnis en wijst de vorderingen van X af. Hiertoe overweegt zij als volgt. X stelt dat de bestelbus voor hem plotseling hard remde, waardoor hij

VR 2023/66 Stelplicht en bewijslast hypothetische situatie. Smartengeld.

Jurisprudentie

Op 13 december 2004 is X een ongeval overkomen, waarvoor Bovemij aansprakelijkheid erkent. X vordert schadevergoeding en de rechtbank wijst slechts enkele schadeposten (deels) toe. X stelt hoger beroep in. Het hof bekrachtigt het bestreden vonnis en overweegt hiertoe als volgt. Om te beoordelen of inkomens- en pensioenschade is geleden, moet een vergelijking worden gemaakt tussen de huidige situatie en die zonder ongeval. De stelplicht en bewijslast dat X vanaf het ongeval tot 1 november 2014 (haar pensioengerechtigde leeftijd) in staat zou zijn geweest loonvormende arbeid te verrichten

VR 2022/156 Lichamelijke en psychische klachten na ongeval. Vaststellen bestaan klachten en causaal verband.

Jurisprudentie

Op 17 september 2018 raakt X betrokken bij een verkeersongeval. Zij stond stil voor een rood stoplicht, terwijl een auto tegen de auto achter X botste, die vervolgens tegen haar auto botste. Nationale Nederlanden (hierna: NN) heeft aansprakelijkheid erkend voor de gevolgen van het ongeval. Na psychiatrisch en neurologisch onderzoek blijkt dat X verscheidene lichamelijke en psychische klachten heeft. Ze verzoekt een verklaring voor recht dat er een juridisch relevant causaal verband bestaat tussen haar klachten en het ongeval van 17 september 2018. NN stelt dat het bestaan van alle door X

VR 2022/154 Voetgangster aangereden door tram. 50%-regel. Geen overmacht of aan opzet grenzende roekeloosheid. Bewijslastverdeling.

Jurisprudentie

Op 12 april 2017 is voetgangster X een ongeluk overkomen. Zij stak door rood licht een oversteekplaats over, waarna zij werd aangereden door een tram van GVB. Daarbij liep zij zwaar lichamelijk letsel op. Zij stelt GVB aansprakelijk voor de gevolgen van het ongeval. VGA, de verzekeraar van GVB, beroept zich op overmacht. X laat een Quick scan uitvoeren door Baan Hofman Ongevallenanalyse. X verzoekt dat de rechtbank bepaalt dat VGA geen beroep op overmacht toekomt en ten minste 50% van haar schade dient te vergoeden. De rechtbank wijst het verzoek van X toe en overweegt hiertoe als volgt. Het

VR 2022/153 Partijen zijn gebonden aan rapport van gezamenlijk benaderde deskundige.

Jurisprudentie

Op 15 mei 2016 botst een bij Aegon verzekerde auto tegen de auto van de Russische X. Aegon erkent aansprakelijkheid. Partijen schakelen gezamenlijk een neuroloog, psychiater en neuropsycholoog A in om de klachten van X te onderzoeken. Aegon schakelt neuropsycholoog B in, die de conclusies van A bestrijdt. X verzoekt onder meer een verklaring voor recht dat de rapportage van A als bindend uitgangspunt geldt voor de vaststelling van de schade. De rechtbank wijst de verzoeken toe en overweegt als volgt. Uitgangspunt is dat partijen gebonden zijn aan de uitkomsten van de deskundigen die ze

VR 2022/141 Bewijs in letselschadezaken bezien vanuit de positie van de rechter

Artikel
VR2022-10_illu
De rechter komt pas in zicht als partijen er onderling niet uitkomen. Vaak zijn er dan al vele jaren verstreken na het incident dat tot schade heeft geleid. En als dan een vordering wordt ingediend (door gelaedeerde) dan komt het aan op de onderbouwing met feiten (en omstandigheden) die de grondslag van de vordering kunnen dragen. Het verloop van de tijd werkt overigens in het nadeel van beide partijen: stukken kunnen zijn zoekgeraakt, namen van andere betrokkenen zijn niet te achterhalen of getuigen weten niet meer zo goed wat er heeft plaatsgevonden. De kunst is natuurlijk voor partijen die zich nog in de voorfase van een gerechtelijke procedure bevinden, de feiten en omstandigheden rondom het incident ‘veilig te stellen’ voor het geval zij er niet uit komen en zij zich – in de toekomst – tot de rechter moeten wenden. Los van de (informele) mogelijkheid dat partijen zelf schriftelijke verklaringen vragen van personen die bij het incident waren betrokken, biedt de wet ook mogelijkheden hiertoe zoals het voorlopig getuigenverhoor. Als er problemen worden voorzien ten aanzien van het causaal verband tussen het incident en de schade, kan een voorlopig deskundigenbericht uitkomst bieden (naast natuurlijk de mogelijkheid dat de gelaedeerde zelf een medisch advies inwint5), dan wel dat partijen dat gezamenlijk doen). In bodemzaken zijn de letselschadedossiers vaak al vele, vele jaren oud, hetgeen de feitenvergaring bemoeilijkt als hierop niet goed is geanticipeerd. Voor partijen én de rechter die de zaak behandelt is dat ook frustrerend, want er moet recht worden gedaan en de rechter wil op basis van de werkelijke, vaststaande feiten een uitspraak kunnen doen. Alleen dan kan een rechtvaardige uitkomst worden bereikt, die door partijen wordt geaccepteerd. Daarom is het belangrijk dat zowel eiser als gedaagde die feiten goed kunnen presenteren: hoe dichter bij de werkelijkheid (‘de waarheid’), hoe groter de kans op acceptatie van het (Salomons)oordeel van de rechter.