bewijslast

VR 2022/141 Bewijs in letselschadezaken bezien vanuit de positie van de rechter

Artikel
VR2022-10_illu
De rechter komt pas in zicht als partijen er onderling niet uitkomen. Vaak zijn er dan al vele jaren verstreken na het incident dat tot schade heeft geleid. En als dan een vordering wordt ingediend (door gelaedeerde) dan komt het aan op de onderbouwing met feiten (en omstandigheden) die de grondslag van de vordering kunnen dragen. Het verloop van de tijd werkt overigens in het nadeel van beide partijen: stukken kunnen zijn zoekgeraakt, namen van andere betrokkenen zijn niet te achterhalen of getuigen weten niet meer zo goed wat er heeft plaatsgevonden. De kunst is natuurlijk voor partijen die zich nog in de voorfase van een gerechtelijke procedure bevinden, de feiten en omstandigheden rondom het incident ‘veilig te stellen’ voor het geval zij er niet uit komen en zij zich – in de toekomst – tot de rechter moeten wenden. Los van de (informele) mogelijkheid dat partijen zelf schriftelijke verklaringen vragen van personen die bij het incident waren betrokken, biedt de wet ook mogelijkheden hiertoe zoals het voorlopig getuigenverhoor. Als er problemen worden voorzien ten aanzien van het causaal verband tussen het incident en de schade, kan een voorlopig deskundigenbericht uitkomst bieden (naast natuurlijk de mogelijkheid dat de gelaedeerde zelf een medisch advies inwint5), dan wel dat partijen dat gezamenlijk doen). In bodemzaken zijn de letselschadedossiers vaak al vele, vele jaren oud, hetgeen de feitenvergaring bemoeilijkt als hierop niet goed is geanticipeerd. Voor partijen én de rechter die de zaak behandelt is dat ook frustrerend, want er moet recht worden gedaan en de rechter wil op basis van de werkelijke, vaststaande feiten een uitspraak kunnen doen. Alleen dan kan een rechtvaardige uitkomst worden bereikt, die door partijen wordt geaccepteerd. Daarom is het belangrijk dat zowel eiser als gedaagde die feiten goed kunnen presenteren: hoe dichter bij de werkelijkheid (‘de waarheid’), hoe groter de kans op acceptatie van het (Salomons)oordeel van de rechter.

VR 2022/134 Subjectieve klachten kunnen ook beperkingen opleveren als neurologisch substraat ontbreekt.

Jurisprudentie

X raakt op 22 mei 2015 betrokken bij een aanrijding, waarbij haar auto over de kop slaat. Allianz erkent aansprakelijkheid voor het ongeval. Op een later moment raakt X betrokken bij een tweede ongeval, waarvoor Univé aansprakelijkheid erkent. X heeft aan de ongevallen verscheidene fysieke en cognitieve klachten overgehouden. Ondanks verschillende onderzoeken kan geen neurologische oorzaak voor deze klachten worden vastgesteld. Allianz, Univé en X weten geen overeenstemming te bereiken over de afwikkeling van de schade. X vordert, onder meer, een verklaring voor recht dat sprake is van de in

VR 2022/094 Bewijs(perikelen) in letselschadeprocedures

Artikel
Er wordt wel eens gezegd: “het gaat er niet om of je gelijk hebt, maar of je gelijk krijgt”. In een procedure hangt dit al dan niet gelijk krijgen vaak in belangrijke mate af van bewijsrechtelijke aspecten. Op wie rust de bewijslast, en daarmee het bewijsrisico?1) Zijn er argumenten om de bewijslast om te keren of althans de partij op wie de bewijslast rust hierin tegemoet te komen? Welke bewijsmiddelen zijn er beschikbaar? Maar ook: welke informatie is er reeds in het geding gebracht, welke feiten staan (als onvoldoende betwist) vast of worden door de rechter voorshands als vaststaand aangenomen op grond van hetgeen al is gebleken, met andere woorden: wie is “aan zet”? En zo zijn er nog vele andere kwesties op het terrein van het bewijsrecht te noemen die van invloed zijn op de uitkomst van een procedure, waaronder niet in de laatste plaats de waardering van het voorhanden bewijs door de rechter.2) Buiten kijf staat hoe dan ook dat de uitkomst van een procedure in grote mate afhankelijk is van bewijsrechtelijke aspecten, in brede zin. Oftewel, in de woorden van dé eminence grise op het gebied van het bewijsrecht, Daan Asser: “Stellen, betwisten en bewijzen vormen de kern van het procederen”.3) Over het bewijsrecht, en zeker ook over de toepassing van het bewijsrecht in letselschadezaken, valt veel te zeggen en te schrijven. In deze bijdrage beperk ik mij tot drie aspecten. Allereerst bespreek ik de vraag wat bewijzen eigenlijk is. Daarna ga ik in op enkele perikelen rond het bewijs van causaal verband – omdat het bewijs hiervan in letselschadezaken vaak het springende punt is – en enkele actuele ontwikkelingen in verband hiermee bij (vermeende) beroepsziekten. Tot slot komt de toepassing van het bewijsrecht in het kader van de schadebegroting aan de orde. Maar voordat ik aan deze drie kwesties toekom, eerst een enkel woord over het “speelveld” van het bewijsrecht, oftewel de vraag: wanneer is bewijzen aan de orde en wat is onderwerp van bewijslevering?

VR 2020/151 Auto-ongeluk; verzoek maandelijks voorschot afgewezen.

Jurisprudentie
A is in 2015 een auto-ongeluk overkomen. Toen hij met zijn auto stilstond in de file op de A12, is B met zijn auto achterop de auto van A gereden. Sinds het ongeval ervaart A hoofdpijn, duizeligheid en concentratieproblemen. A werkt als zelfstandig ondernemer en is enige tijd na het ongeval een dag per week minder gaan werken. De WAM-verzekeraar van de auto van B (C) heeft namens B aansprakelijkheid erkend voor de schade die A als gevolg van het ongeval heeft geleden en lijdt. C heeft reeds € 95.000 aan voorschotten aan A betaald. A verzoekt in deze procedure een aanvullend voorschot van € 15

VR 2019/187 Kop-staartbotsing; te weinig afstand; bewijswaardering.

Jurisprudentie
Toen A in zijn auto op de snelweg reed, is hij van achteren aangereden door een andere auto die werd bestuurd door C. B zat als passagier naast A in de auto. D zat als passagier naast C in de auto. A stelt de verzekeraar van de auto van C aansprakelijk en vordert betaling van een schadevergoedingsvoorschot van € 5.000. De vraag is of het ongeluk is ontstaan doordat C te weinig afstand heeft bewaard tot de auto van A (en daarmee art. 19 RVV heeft overtreden) of doordat A onverwacht en zonder enige noodzaak heeft geremd. Op grond van de verklaringen van A, B, C en D oordeelt het hof dat C

VR 2019/102 Bewijsoordeel en betekenis veroordeling voor plegen/uitlokken
van valsheid in geschrifte en meineed voor het als bewijs dienen van eigen verklaring.

Jurisprudentie
Op 27 september 2001 heeft een aanrijding plaatsgevonden op een kruising door een door eiser 1 bestuurde auto en een door betrokkene 1 bestuurde bestelauto. Betrokkene 1 is een zoon van verweerster. Dit had letselschade tot gevolg. Eiser 1 was ten tijde van de aanrijding verzekerd bij Allianz, die de aansprakelijkheid voor het ongeval heeft erkend. In de procedure vordert verweerster veroordeling van Allianz tot vergoeding van door haar geleden en te lijden schade ten gevolge van het ongeval. Bij tussenvonnis heeft de rechtbank verweerster opgedragen te bewijzen dat zij als passagier in de

VR 2019/76 Achteropaanrijding; opzettelijk veroorzaakt verkeersongeval;verzekeringsfraude.

Jurisprudentie
Uit het tussenarrest van 5 december 2017 (ECLI:NL:GHSHE:2017:5463):Appellant is als automobilist van achteren aangereden door X toen hij voor een rotonde remde. Hij heeft de WAM-verzekeraar van X aangesproken tot vergoeding van de schade aan zijn auto. De kantonrechter heeft in eerste aanleg overwogen dat het enkele feit dat X niet in staat is geweest om haar voertuig tijdig tot stilstand te brengen, onvoldoende is om aan te nemen dat zij een verkeersfout heeft gemaakt. De kantonrechter heeft appellant vervolgens opgedragen te bewijzen dat X op onvoldoende zorgvuldige wijze aan het verkeer

VR 2017/165 Kort geding, dekkingsgeschil, verzekeringsfraude?

Jurisprudentie
Kort geding. Eiser heeft bij Allianz en Aegon gemeld dat er een ongeval zou hebben plaatsgevonden tussen een door hem bestuurde personenauto en een door X bestuurde bestelbus. De personenauto was verzekerd bij Allianz en de (gehuurde) bestelbus bij Aegon. Eiser stelt daarbij dat hij plotseling hard moest remmen en dat X toen achterop is gebotst. Allianz heeft uitkering geweigerd en gesteld dat eiser heeft gefraudeerd. De voorzieningenrechter wijst de door eiser ingestelde vordering af en overweegt daarbij dat het weinig aannemelijk is dat eiser een vordering op Allianz/Aegon heeft, nu diens

VR 2017/162 WAM, dekkingsgeschil, verzekeringsfraude?

Jurisprudentie
Geïntimeerde (X) heeft appellant (de WAM-verzekeraar van Y) aansprakelijk gesteld voor de gevolgen van een ongeval dat zou hebben plaatsgevonden tussen X en Y, waarbij Y ten onrechte geen voorrang zou hebben verleend. Appellant heeft betwist dat dit ongeval heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft X toegelaten tot bewijs dat het ongeval heeft plaatsgevonden en vervolgens geoordeeld dat hij in het leveren van dat bewijs is geslaagd, zodat appellant is veroordeeld tot vergoeding van de door X geleden schade. In appèl betoogt appellant dat de rechtbank ten onrechte dit bewijs geleverd heeft

VR 2017/133 Verkeersongeval; verhaal van eigenaar auto op bestuurder;
causaal verband.

Jurisprudentie
France Limousin Nederland BV (FLN) was eigenaar van een Lexus die bij de vader van gedaagde in gebruik was. In 2013 was gedaagde als bestuurder van de Lexus betrokken bij een ongeval met een Volkswagen. Uit het proces-verbaal van de politie blijkt met betrekking tot dit ongeval onder meer dat (1) de Lexus op een voorrangsweg reed en ten onrechte geen voorrang kreeg van de Volkswagen; (2) de botssnelheid van de Lexus tussen de 120 en 150 km/u lag, terwijl de maximale toegestane snelheid ter plaatse 80 km/u was; (3) het alcoholpromillage in het bloed van gedaagde ten tijde van het ongeval