snelheidsovertreding

VR 2024/91 Snelheidsoverschrijding. Over het hoofd zien van bebording. Amphicar.

Jurisprudentie

De betrokkene heeft een sanctie van € 249,- opgelegd gekregen omdat ze 19 km/uur te snel had gereden binnen de bebouwde kom waar 30 km/uur was toegestaan. De gemachtigde van de betrokkene heeft betwist dat de betrokkene het verkeersbord "30" is gepasseerd. Ze heeft aangevoerd dat de betrokkene met haar Amphicar (een voertuig dat zowel kan rijden als varen) op een bepaald punt het water in is gegaan en later weer op de weg is teruggekomen, waarbij ze het verkeersbord niet meer zou zijn tegengekomen. Daardoor zou de overtreding haar niet kunnen worden verweten. Volgens artikel 3, tweede lid, van

VR 2023/114 Proceskostenvergoedingen. Principiële uitspraak. Mulderzaken.

Jurisprudentie

Aan de betrokkene is een verkeersboete opgelegd wegens een snelheidsovertreding. De gemachtigde van betrokkene heeft terecht aangevoerd dat de feitcode niet juist is. De kantonrechter is van oordeel dat ook nu nog ruimte bestaat om de feitcode te wijzigen. Aangezien de betrokkene hierdoor niet in zijn belangen is geschaad, blijft de verkeersboete in stand. De beroepsgrond dat de verweten gedraging niet heeft plaatsgevonden slaagt niet. De officier van justitie zal de feitcode moeten wijzigen van VB016 naar VA016. Uit jurisprudentie van de Hoge Raad en het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden volgt

VR 2023/69 Keskin en Wet Mulder zaken.

Jurisprudentie

Volgens de Hoge Raad moet gezien de zaak Keskin (o.a.) worden verondersteld dat de verdediging belang heeft bij het horen van een belastende getuige. Het hof dient te beoordelen wat de implicaties van de Keskin-jurisprudentie zijn voor procedures o.b.v. de Wahv. Administratieve sancties in de zin van de Wahv leveren in beginsel een 'criminal charge' in de zin van art. 6 EVRM op. Dit betekent niet dat alle waarborgen van art. 6 EVRM altijd ten volle gelden voor Wet Mulder zaken. Zaken die niet tot de harde kern van het strafrecht behoren, behoeven niet dezelfde striktheid in toepassing van de

VR 2023/58 Rechtvaardigende zwaailichten en sirenes?

Artikel
VR2023-5_illu
Bestuurders van voorrangsvoertuigen genieten een zekere uitzonderingspositie. Deze is verankerd in Hoofdstuk VI ‘Ontheffingen en vrijstellingen’ van het RVV 1990: bestuurders van onder andere politieauto’s, ambulancevoertuigen en brandweerwagens mogen op grond van art. 91 afwijken van de voorschriften van dat besluit voor zover de uitoefening van hun taak dit vereist. In het kader van het verrichten van ‘een dringende taak’ mogen zij, wanneer optische signalen en geluidssignalen worden gevoerd, bijvoorbeeld snelheidslimieten overschrijden en door een rood verkeerslicht rijden. Bovendien dienen andere weggebruikers, op grond van art. 50 RVV 1990, de bestuurders van voorrangsvoertuigen voor te laten gaan. Deze uitzonderingspositie staat er echter niet aan in de weg dat bestuurders van voorrangsvoertuigen niet zelden zelf betrokken zijn bij verkeersongevallen, al dan niet in de hoedanigheid van ‘veroorzaker’. Blijkend uit cijfers van het Nederlands Instituut Publieke Veiligheid ging het in de periode tussen 1 januari 2020 en 31 december 2021 om 219 geregistreerde ongevallen met 102 gewonden. Een dergelijk ongeval kan onder omstandigheden de aanleiding vormen voor strafrechtelijke vervolging van de bestuurder van het voorrangsvoertuig, bijvoorbeeld vanwege het in art. 6 WVW 1994 strafbaar gestelde. De vraag rijst of de bestuurder straffeloos kan blijven, alsmede op grond waarvan dat dan precies zou kunnen. In deze bijdrage wordt nader ingegaan op (de grondslag van) eventuele straffeloosheid in gevallen waarin deze materie speelt. Daartoe wordt allereerst het wettelijk kader geschetst van vestiging en uitsluiting van strafrechtelijke aansprakelijkheid (par. 2). Daarbij wordt ook ingegaan op de relatie of verhouding tussen afzonderlijke grondslagen van uitsluiting van strafrechtelijke aansprakelijkheid. Daarna vindt een bespreking van jurisprudentie plaats en wordt ontwaard in hoeverre bepaalde verweren kans van slagen hebben (par. 3). Vervolgens worden de bevindingen uit de theorie en praktijk nader beschouwd en worden enkele problematische aspecten voorzien van verdere bespreking (par. 4). Ten slotte worden afsluitende opmerkingen gemaakt over de grondslag van straffeloosheid in geval van ongevallen waarbij voorrangsvoertuigen zijn betrokken (par. 5).

VR 2022/185 Ongeval tussen motor en uit parkeervlak rijdende auto. Causaliteit. Eigen schuld. Geen billijkheidscorrectie.

Jurisprudentie

Op 8 maart 2012 heeft een ongeval plaatsgevonden. X reed op zijn motorfiets toen een aan de rechterzijde van de weg geparkeerde auto, bestuurd door Y, de rijbaan opreed. X en Y botsten en liepen beiden ernstig letsel op. Uit de verkeersongevallenanalyse volgt dat X minimaal 9 en maximaal 37 km/u boven de maximumsnelheid van 50 km/u reed. Aegon, de verzekeraar van Y, wijst aansprakelijkheid voor het ongeval af. ASR, WAM-verzekeraar van de motor van X, treft een regeling met Y en vergoedt 90% van haar schade. Op 29 juni 2021 heeft X zijn leven beëindigd. Zijn vader, A, heeft de nalatenschap

VR 2021/73 Aanrijding auto's; politievrijstelling; voorrangsfout versus snelheidsfout.

Jurisprudentie
A is op 3 juli 2018 rond 23:00 uur in zijn auto aangereden op een kruising door een auto die van links kwam en die werd bestuurd door een buitengewoon opsporingsambtenaar van de Forensische Opsporing van de Nationale Politie (B). B had die avond piketdienst en was onderweg na een specifiek adres na een melding over een vermoedelijk niet-natuurlijke dood. Vaststaat dat A voorrang had moeten verlenen aan B en dat B reed met een snelheid van 72-82 km/uur op een weg waar de maximumsnelheid 50 km/uur was. A spreekt B en zijn aansprakelijkheidsverzekeraar (C) aan voor de schade die hij als gevolg

VR 2021/30 Rijvaardigheid. Schorsing rijbewijs. Vermoeden van ongeschiktheid.

Jurisprudentie
Het CBR heeft appellant, vrachtwagenchauffeur, een onderzoek naar de rijvaardigheid opgelegd en de geldigheid van het rijbewijs geschorst omdat hij als beginnende bestuurder tweemaal onherroepelijk is veroordeeld door de strafrechter voor twee grove snelheidsovertredingen. Naar aanleiding van de positieve bevindingen van het op 26 september 2018 verrichte rijvaardigheidsonderzoek is het rijbewijs van appellant weer geldig verklaard. De aan hem opgelegde maatregel kan niet worden aangemerkt als een "criminal charge" in de zin van artikel 6, eerste lid, van het EVRM. Geen strijd met het

VR 2020/32 Trajectcontrole. Bebording.

Jurisprudentie
Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie opgelegd ter zake van “overschrijding maximum snelheid op autosnelwegen, met 11 km/h (verkeersbord A1)”. Uit het zaakoverzicht volgt dat de gedraging in de onderhavige zaak is geconstateerd door middel van een trajectcontrole op de autosnelweg A2 te Baambrugge. In afwijking van de reguliere maximumsnelheid op autosnelwegen zou op het betreffende traject (ook) op het tijdstip van de gedraging de maximumsnelheid 100 kilometer per uur zijn. In het zaakoverzicht is aangegeven dat de maximumsnelheid ter

VR 2020/19 Botsing tussen opgevoerde snorfiets en auto; eigen schuld; billijkheidscorrectie.

Jurisprudentie
Op 14 augustus 2017 is gedaagde met zijn auto uit een uitrit een fietspad opgereden. Op dat moment kwam eiser van links op het fietspad aangereden met een snorfiets. Toen eiser de auto van gedaagde opmerkte, heeft hij geremd. Daarbij is hij, zonder de auto te raken, ten val gekomen. Als gevolg van het ongeval heeft eiser letsel opgelopen en is de snorfiets beschadigd. De snorfiets was opgevoerd en kon volgens een rollerbankmeting 57 km per uur rijden. Eiser is zzp'er en is door het ongeval volledig arbeidsongeschikt geweest. Hij heeft geen arbeidsongeschiktheidsverzekering. Achmea heeft als

VR 2019/151 Zwaar lichamelijk letsel door schuld. Onvoldoende bewijs aanmerkelijke schuld. Zelfstandige verkeersfout?

Jurisprudentie
Verdachte is met overschrijding van de maximumsnelheid de oversteekplaats voor fietsers genaderd. Verdachte heeft bij het naderen van de in zijn richting gelegen oversteekplaats voor fietsers de snelheid van de door hem bestuurde motorfiets niet zodanig aangepast dat hij deze tot stilstand heeft kunnen brengen binnen de afstand waarover de weg voor hem te overzien was. Het verwijt dat verdachte kan worden gemaakt komt er in de kern op neer dat hij een snelheidsovertreding heeft begaan. Daarbij gaat het om een overschrijding van de toegestane snelheid die zodanig is dat deze - los van de