De redelijke verwachting ten aanzien van de rekenrente

VR-kort
Artikel
13 november 2019

Mr. R.M.T.J. van Dort en E.S. Groot
De rekenrente bij het berekenen van toekomstschade als gevolg van letsel was lange tijd niet een onderwerp dat zich in een warme belangstelling kon verheugen. De rekenrente is een rekenfactor die van evident belang is bij het begroten van toekomstschade. Die is minstens zo belangrijk als alle andere factoren die de omvang van de toekomstschade bepalen, zoals de toekomstverwachtingen ten aanzien van het inkomen van de benadeelde of de perspectieven van extra kosten als gevolg van het opgelopen letsel. Bij het begroten van toekomstschade is het van belang de redelijke verwachting ten aanzien van deze factoren in de beoordeling te verdisconteren. Daarbij kan die verwachting ten aanzien van bijvoorbeeld het inkomen van de benadeelde op basis van andere factoren worden ingekleurd dan de verwachting voor de te hanteren rekenrente.
Geleidelijk aan is men zich meer bewust geworden van de belangrijke invloed die de rentestand heeft bij het berekenen van toekomstschades en de tekorten die kunnen ontstaan wanneer de rekenrente te hoog is vastgesteld ten opzichte van de werkelijke rente. Tot de eerste economische crisis in 2000 en 2001, toen de rentestanden fors kelderden, was de zogenaamde 6-3-methode min of meer de standaardnorm waarvan werd uitgegaan. Door de wereldwijde economische crisis in 2007-2008, waardoor de rentestand verder en fors daalde, is de vanzelfsprekendheid van het 6-3-model ter discussie komen te staan en werden en worden lagere rekenrentes verdedigd. De rechtspraak heeft de signalen uit de doctrine opgepikt, maar oordeelt, naar mening van de auteurs, nog voorzichtig.
Geconstateerd kan worden dat de financiële wereld na en als gevolg van de wereldwijde crisis evident is veranderd. Met een beschikbaar kapitaal, waarmee in het kader van een langetermijnplanning voorzichtig wordt belegd, kan nog slechts een bescheiden rendement worden gegenereerd. Voorts zijn er inmiddels ruime gegevens voorhanden waaruit kan worden geput om tot een lange-termijnverwachting te kunnen komen van de inflatie. Op basis daarvan kan worden gekomen tot een redelijke verwachting van de rekenrente bij het begroten van toekomstschade. Daartoe wordt in deze bijdrage ingegaan op het vergoeden van toekomstschade en de afwegingen en factoren die daarop van invloed zijn. Dat zijn niet alleen juridische factoren die van invloed zijn, maar ook economische en rekenkundige. Op basis van deze af- en overwegingen komen de auteurs tot een aanbeveling omtrent de redelijk verwachte rekenrente bij toekomstschade die aansluit bij de huidige tijd en ontwikkelingen.
De auteurs zijn er zonder meer voorstander van om de rekenrente periodiek te laten vaststellen door een commissie van onafhankelijke deskundigen, zoals dat al gebruikelijk is bij regresvorderingen van het UWV, het inkleuren van de UFR-methode en bijvoorbeeld ook in Groot-Brittannië bij letselschade gebeurt. Die commissie zou kunnen komen tot een ‘advies rekenrente’ specifiek voor de letselschadepraktijk, waarbij ingespeeld kan worden op veranderingen op de kapitaalmarkt en aansluiting wordt gezocht bij rekenrentes zoals die elders worden gehanteerd. De commissie zou deskundigen van zowel verzekeraarszijde als rechtsbijstandzijde moeten bevatten ter borging van de wederzijdse belangen, met daarbij nog één of meer financieel deskundigen en rekenkundigen. De samenstelling zou zodanig moeten zijn dat deze commissie zich als onafhankelijk adviesorgaan rekenrente kan profileren en haar adviezen kan vormen. Het zou voorts de voorkeur van de auteurs hebben dat de commissie periodiek haar advies omtrent de rekenrente publiceert in de daartoe geijkte bladen en media. Daarbij kan de commissie ook haar visie geven over de vraag of het wenselijk is een vaste rekenrente te hanteren gedurende de gehele schadelooptijd of, wat de auteurs voorstaan, de rekenrente te koppelen aan kortere en alsdan evenzeer door de commissie vast te stellen looptijden.
Aldus wordt de redelijke verwachting van de rekenrente geconcretiseerd en kunnen discussies daaromtrent, zoals die in de huidige rechtspraktijk veelvuldig voorkomen, worden beteugeld, hetgeen de afwikkeling van letselschade ten goede zal komen. Het lijkt de auteurs de beste en meest eenvoudige oplossing om de commissie te positioneren onder De Letselschade Raad.
Tot slot merken de auteurs op dat financiële instellingen, zoals pensioenfondsen en verzekeraars, hun financiële beleid op de nieuwe werkelijkheid dienen af te stemmen. Dat hoort voor aansprakelijke verzekeraars bij langlopende letselschades niet anders te zijn. Het feit dat de te betalen schadevergoedingen daardoor (fors) hoger zullen uitvallen, is geen redelijk argument om de schadevergoeding niet aldus vast te stellen.
Of, en zo ja, in welke mate dit vervolgens consequenties zal hebben voor de premies van aansprakelijkheidsverzekeringen, zal moeten worden doorgerekend. Daartoe zou inzicht moeten worden verkregen in de wijze waarop verzekeraars die premie betalen en het aandeel daarin van letselschadezaken, gedifferentieerd naar aantal, looptijd en omvang. Het lijkt op de weg van verzekeraars te liggen daar duidelijkheid over te creëren.

Bron: 
TVP 2019, afl. 3, p. 84-93