De Richtlijn representatieve vorderingen komt eraan. Wat te doen met de WAMCA?

VR-kort
Artikel
18 december 2019

B.M. Katan en D.I. Barbiers
De wetgeving op het gebied van collectieve acties is volop in beweging. Over het Nederlandse wetsvoorstel voor de Wet afwikkeling massaschade in collectieve actie (WAMCA) werd nog volop in de Tweede Kamer gedebatteerd toen de Europese Commissie met een voorstel kwam voor de ‘Richtlijn representatieve vorderingen’ die grotendeels dezelfde materie bestrijkt. Beide voorstellen beogen het mogelijk te maken vorderingen tot schadevergoeding in te stellen in een collectieve actie – in het geval van de richtlijn uitsluitend voor vorderingen in consumentenbeschermende bepalingen van Unierechtelijke oorsprong. Inmiddels is de definitieve tekst van de WAMCA in de Eerste Kamer aangenomen. Het Europees Parlement heeft het voorstel voor de richtlijn voorzien van een groot aantal amendementen.
Mocht het Richtlijnvoorstel het schoppen tot definitieve richtlijn, dan staat de Nederlandse wetgever voor de vraag hoe die moet worden geïmplementeerd. In deze bijdrage onderzoeken de auteurs welke verschillen er zijn tussen de WAMCA en het Richtlijnvoorstel, en wat de beste manier zou zijn om het Richtlijnvoorstel te implementeren. Daarvoor bestaan verschillende opties met elk hun eigen voor- en nadelen.
De WAMCA lijkt op de meeste punten reeds te voldoen aan de voorschriften van het Richtlijnvoorstel. Essentiële verschillen zijn dat het Richtlijnvoorstel ad hoc belangenbehartigers niet toestaat collectieve vorderingen in te stellen en dat het de invloed van procesfinanciers sterker beperkt. Daarnaast verbiedt het Richtlijnvoorstel om niet-gevraagde schadevergoeding terug te laten vloeien naar de gedaagde. Het vierde opvallende verschil is dat de drempel voor het instellen van een collectieve vordering veel lager ligt onder het Richtlijnvoorstel, omdat een collectieve actie al mag worden ingesteld als twee personen schade hebben geleden en er geen expliciete eisen worden gesteld aan de representativiteit van de belangenbehartiger.
Of alle onderdelen van het Richtlijnvoorstel ook terecht zullen komen in de richtlijn is nog de vraag. Maar als dat inderdaad gebeurt, kan de wetgever volgens de auteurs het beste de WAMCA slechts op specifieke punten aanpassen aan de richtlijn, zodat het Nederlandse burgerlijk recht één basismechanisme houdt voor de afdoening van collectieve civielrechtelijke vorderingen, met specifieke voorschriften voor vorderingen gebaseerd op Unieconsumentenrecht. Onderdelen van het Nederlandse burgerlijk recht of de Nederlandse rechtscultuur die de wetgever essentieel acht, kunnen dan worden behouden voor vorderingen die buiten het bereik van de richtlijn vallen.
De auteurs merken op dat zij voor de muziek uitlopen. Het feit dat een half jaar nadat het Europees Parlement de amendementen heeft aangenomen, nog geen standpunt van de Raad van ministers bekend is, doet vermoeden dat lidstaten het Richtlijnvoorstel niet zonder slag of stoot aanvaarden. De wetgever kan nu dus nog even achterover leunen, terwijl de minister zijn stem in Brussel laat horen.

Bron: 
NTBR 2019, afl. 8, p. 171-182