Prof. mr. T. Hartlief
In deze bijdrage wordt onderzocht wat de huidige vormen waarin personenschade veelal wordt uitgekeerd nog te maken hebben met schadevergoeding. Daartoe wordt eerst aandacht besteed aan de vraag of de nadruk op schadevergoeding, de ‘som ineens’ en daarmee ‘een zak met geld’ wel voor de hand ligt nu het veelal primair om herstel gaat. Vervolgens wordt nader ingegaan op de schadebegroting waaruit blijkt dat het klassieke beeld dat zaakschade abstract wordt begroot en personenschade juist concreet behoorlijk moet worden bijgesteld. Daarna komen enkele problemen van begroting en afwikkeling van personenschade aan de orde die aanleiding hebben gegeven tot pleidooien voor vergaande vormen van abstracte begroting, alsmede enkele nieuwe vergaande voorstellen die een ander perspectief bieden op de bekende ‘zak met geld’. Ook wordt ingegaan op enkele voorbeelden uit de jurisprudentie die afwijken van de klassieke benadering bij de op jonge leeftijd zwaar gehandicapt geraakte slachtoffers en de vergaande, van het normale model afwijkende, oplossingen die art. 6:97 BW biedt. Betoogd wordt dat de grenzen van het systeem wel in beeld komen en dat die volgens de critici zelfs worden overschreden. Verwacht wordt dat vooralsnog velen de veiligheid en het houvast van ‘de traditionele coördinaten van het schadevergoedingsrecht’ zullen koesteren. Toch is er nog hoop. De extreme opvattingen als zodanig zullen niet worden omhelsd, maar vanwege hun positieve kern wel aanleiding geven tot een geleidelijke ontwikkeling in de goede richting: een meer op herstel (van de autonomie) en op de toekomst gericht personenschaderecht.
Personenschade: toekomstgerichte vergoeding en herstel van keuzevrijheid
Bron:
Tijdschrift Letselschade in Praktijk 2017, afl. 2