Smartengeld: de actualiteiten

VR-kort
Artikel
15 september 2021

Mr. Margot van Beurden en mr. Petra klein Gunnewiek
In dit artikel schetsen de auteurs de ontwikkelingen in de jurisprudentie met betrekking tot smartengeld die zich vanaf 2017 hebben voorgedaan.
De besproken uitspraken laten zien dat de wens het smartengeld te verhogen nog steeds actueel is en in vrijwel iedere zaak onderwerp van geding is. De meeste rechters gaan ook wel mee in het verzoek van de benadeelde om de veranderde maatschappelijke opvattingen over de hoogte van het smartengeld in de bepaling van de omvang van de vergoeding mee te nemen. De auteurs zien echter nog geen rechte lijn in de wijze waarop dit in een concreet geval invulling krijgt. De rechter heeft discretionaire bevoegdheid en derhalve veel vrijheid, maar het zou de praktijk (verder) helpen als rechters de beslissing over de omvang van het smartengeld wat meer zouden concretiseren en motiveren. Een goed voorbeeld daarvan is het arrest van het Hof Den Haag van 22 oktober 2019. In dit arrest is precies aangegeven bij welke uitspraak aansluiting wordt gezocht, om welk geïndexeerd bedrag het gaat en vervolgens welke verhoging wordt toegepast, waarmee rekening wordt gehouden met de individuele omstandigheden, waaronder de ernst van de fout en de maatschappelijke opvattingen. Ten aanzien van de peildatum zien de auteurs wel consensus. Er wordt aansluiting gezocht bij de datum waarop de schade is ontstaan en er wordt gekeken naar de bedragen die voor of op dat moment in vergelijkbare zaken werden toegekend. Indien aan de orde wordt het bedrag geïndexeerd naar de schadedatum en vanaf dat moment gaat de wettelijke rente lopen.
Verder zijn natuurlijk de smartengeldarresten van de Hoge Raad uit 2019 interessant. Heel vaak laat de Hoge Raad zich niet inhoudelijk uit over dit onderwerp. De recente arresten zijn het Blauw oog-arrest uit 2012, het Baby Kelly-arrest uit 2005 en de Oude-jaarsrellen Groningen uit 2004. In het EBI-arrest van 15 maart 2019 heeft de Hoge Raad op deze eerdere uitspraken voortgeborduurd en geeft hij aan hoe deze arresten zich tot elkaar verhouden. Van de in art. 6:106 onder b BW bedoelde aantasting in de persoon op andere wijze is in ieder geval sprake indien de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen. Daarnaast kunnen de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde met zich meebrengen dat van aantasting in de persoon sprake is. In beginsel moet degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens onderbouwen. In voorkomend geval kunnen de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen, zoals het geval was in de zaak Baby Kelly en de Oudejaarsrellen Groningen. De Hoge Raad voegt hier in zijn EBI-arrest aan toe dat de enkele schending van een fundamenteel recht niet reeds een aantasting in de persoon op andere wijze als bedoeld in art. 6:106 onder b BW oplevert. Daar is dus meer voor nodig en hiermee begrenst de Hoge Raad duidelijk de mogelijkheid om aanspraak te maken op immateriële schadevergoeding in geval van aantasting van een persoonlijkheidsrecht.
Met betrekking tot de aanspraak op smartengeld op grond van een aantasting in de persoon op andere wijze is overigens de uitspraak van de rechtbank Limburg van 18 oktober 2017 van de vrouw van wie de baarmoeder (achteraf) ten onrechte is verwijderd opmerkelijk. Hierin overweegt de rechtbank dat de vrouw in aanmerking komt voor een vergoeding van immateriële schade zonder dat nodig is dat geestelijk letsel is vastgesteld, omdat sprake is van een schending van haar fundamentele recht op zelfbeschikking en daarmee sprake is van een aantasting in de persoon in de zin van art. 6:106 onder b BW. Naar oordeel van de auteurs maakt de enkele omstandigheid dat haar baarmoeder onterecht is verwijderd dat hier sprake is van lichamelijk letsel, hetgeen reeds een aanspraak geeft op smartengeld op grond van art. 6:106 onder b BW.
De auteurs concluderen dat al met al het smartengeld de gemoederen in de rechtspraak blijft bezighouden.
 

 

Bron: 
PIV-Bulletin juni 2021, p. 11-17