Wat voor sancties passen bij de frauderende claimant?

VR-kort
Artikel
08 juni 2017

Mr. Chr.H. van Dijk en mr. M.F.J. Hiel
Fraude wordt redelijk gemakkelijk en regelmatig gepleegd. Niet alleen door de verzekerde zelf, maar ook door degene die de verzekerde wegens een fout aansprakelijk stelt (de claimant). Een civielrechtelijke bestraffing voor de verzekeringnemer of de tot uitkering gerechtigde die in de relatie met zijn verzekeraar fraude pleegt, bestaat in art. 7:941 lid 5 BW: als hij partieel fraudeert vervalt in beginsel geheel het recht op uitkering voor zijn werkelijke schade.
Niet in de wet is gecodificeerd wat moet gebeuren indien degene die de verzekerde wegens een fout aansprakelijk stelt, fraudeert. Dan is, anders dan tussen de verzekeringnemer of de tot uitkering gerechtigde en de verzekeraar, geen sprake van een verzekeringscontract maar (meestal) een door de verzekerde jegens een derde gepleegde onrechtmatige daad of een wanprestatie.
De ratio van de sanctie van art. 7:941 lid 5 BW is dat de verzekeraar bij de uitvoering van een verzekeringsovereenkomst in zo sterke mate afhankelijk is van de betrouwbaarheid van de verzekerde en de gegevens waarop de verzekeringsovereenkomst is afgesloten, dat sprake is van een bijzondere vertrouwensband. In die relatie moet het niet mogelijk zijn dat een fraudeur zonder consequenties een gokje kan wagen. Dat is in strijd met de in Nederland levende rechtsovertuiging.
Dezelfde ratio geldt evenzeer bij fraude in de context van een aansprakelijkheidsverzekering door een claimant. Hoewel daarvoor geen wettelijke sanctie bestaat en wel wordt gesteld dat de claimant onverkort recht houdt op volledige uitkering van de door hem daadwerkelijk geleden schade, is dat volgens de auteurs niet zonder meer het geval. In gerechtelijke procedures heeft de rechter bij een zeer ernstige fraude al op grond van art. 21 Rv de eisende partij de deksel op zijn neus gegeven en de vordering (ook ten aanzien van de mogelijk werkelijk geleden schade) geheel afgewezen. Buiten rechte kan onder omstandigheden het leerstuk van rechtsverwerking in geval van substantiële, systematische en doelbewuste fraude wellicht tot dezelfde uitkomst leiden.
Maar ook indien de sanctie van geheel verval van de vordering in een bepaalde situatie te vergaand zou zijn, kan de claimant naar oordeel van de auteurs niet onverkort zijn daadwerkelijke schade vergoed krijgen. Bij de uitkering daarvan moet dan ten minste de door hem veroorzaakte schade verrekend worden. Wat betreft direct aan de zaak gerelateerde onderzoekskosten (zowel extern als intern) gebeurt dit ook wel, althans is dat relatief eenvoudig te berekenen. Er zijn echter allerlei andere, deels niet direct aan de betreffende zaak gerelateerde, kosten die vanwege de moeilijke bepaalbaarheid niet worden gevorderd. Voor het ook verrekenen daarvan zien de auteurs mogelijkheden. Zij doelen dan op het via een verdeelsleutel in rekening brengen van kosten die verzekeraars/verzekerden in het algemeen lijden, maar die in een specifieke zaak moeilijk te kwantificeren zijn. Vanwege de ratio dat fraude niet kosteloos kan worden geprobeerd en dus de aard van de gedraging, het oogmerk om een ander te benadelen, is er veel voor te zeggen om deze door de fraudeur veroorzaakte schade ruim toe te rekenen.

Bron: 
AV&S april 2017, afl. 2, p. 61-71