Mr. drs. C.M.D.S. Pavillon en D.G.J. Althoff
De Nederlandse classaction lijkt er nu echt aan te komen. Op 16 november 2016 heeft de minister van Veiligheid en Justitie het wetsvoorstel Afwikkeling van massaschade in een collectieve actie ingediend bij de Tweede Kamer. Aan deze indiening is een lang traject voorafgegaan. Een opmerkelijke stap in dit voortraject was de presentatie in december 2015 van de zogenaamde Juristengroep uitvoering motie Dijksma, met aanbevelingen die de minister richting moesten geven bij het opstellen van het Wetsvoorstel. Deze Aanbevelingen zijn gedaan naar aanleiding van de omvangrijke kritiek op het door de minister opgestelde Voorontwerp. Uit deze kritiek kwam naar voren dat er steun is voor de invoering van een collectieve schadevergoedingsactie als ‘stok achter de deur’, maar dat het Voorontwerp een aantal duidelijke gebreken vertoonde, zoals onvoldoende drempels om dubieuze claimclubs te weren en onvoldoende waarborgen om de aangesproken partij finaliteit te bieden.
De minister heeft de Aanbevelingen van de Juristengroep zoveel mogelijk gevolgd en is slechts op een beperkt aantal punten, daar waar dat hij ‘in het kader van de goede rechtsbedeling noodzakelijk achtte’, afgeweken. In deze bijdrage wordt nagegaan wat de minister met de Aanbevelingen heeft gedaan en of hij er goed aan heeft gedaan deze al dan niet over te nemen.
De auteurs concluderen dat de Juristengroep een duidelijke stempel op de nieuwe procedure heeft gedrukt en dit is de kwaliteit ervan ten goede gekomen. Het Wetsvoorstel is ten opzichte van het Voorontwerp sterk verbeterd. Ten aanzien van de ontvankelijkheidseisen, de EBb (de Exclusieve Belangenbehartiger) en het inkorten van de procedure wordt geconcludeerd dat de minister er in grote lijnen goed aan heeft gedaan om de Aanbevelingen van de Juristengroep over te nemen. De twee beginselen van ‘toegang tot de rechter’ en ‘finaliteit’ komen in het voorstel tot hun recht.
Op bepaalde punten wijkt het Wetsvoorstel naar mening van de auteurs ten onrechte af van de Aanbevelingen. Allereerst komt de aanbevolen eis van ‘evenwichtige’ voorwaarden voor aansluiting bij de belangenorganisatie jammer genoeg niet terug in het voorstel. Ook de tussentijdse toetsing van de kwaliteitseisen heeft het voorstel niet gehaald, terwijl die in lange procedures meerwaarde heeft. Ten aanzien van de concentratie van zaken bij de Rechtbank Amsterdam had de minister zaken waarbij zich geen andere organisaties aanmelden beter kunnen laten afdoen door de rechtbank waar de zaak aanhangig is gemaakt.
De vaststelling van de collectieve schadeafwikkeling is voorts, in weerwil van de Aanbevelingen, een eindvonnis, wat het risico op een chaotische nasleep vergroot. Ten aanzien van de opt-out is de minister een stap verder gegaan dan de Juristengroep, terwijl de aanbevolen opt-out al ver genoeg ging. De tweevoudige opt-out uit de Aanbevelingen voorkomt naar ons idee dat proefprocessen gekoppeld aan een WCAM-procedure het zullen overnemen van een art. 3:305a BW actie, waarin gedupeerden gevangen zitten.
Wijze raad is halve daad, maar ook niet meer dan dat. Sommige afwijkingen zijn zonder meer terecht. De verruiming van art. 3:305a lid 6 BW lijkt de auteurs gerechtvaardigd. Zij wijzen op het belang van lid 6 voor het waarborgen van de toegang tot een effectieve collectieve actie en zouden graag zien dat dit nader wordt onderstreept. De mogelijkheid voor andere organisaties om als partij bij het proces betrokken te blijven, is op zich positief, al zal de betekenis hiervan nog moeten blijken. Voorts is het laten afdoen van zaken door lokale rechters een goed voorstel, al mag de zaak hierdoor wederom niet te veel vertraging oplopen.
Een aanbeveling die de minister heeft gevolgd en waarvan hij zich beter had kunnen distantiëren, betreft de criteria voor het aanwijzen van de Exclusieve Belangenbehartiger. Hieraan zou nader moeten worden gesleuteld. De strijd tussen belangenorganisaties om een zo groot mogelijke achterban te verwerven werkt toch nog een ‘rush to court’ in de hand.
Tot slot had de minister op sommige punten verder kunnen denken en gaan dan de Aanbevelingen. De mogelijkheid van een meer flexibel opt-in/opt-outsysteem is het overwegen waard en had nader kunnen worden onderzocht. Ook op het gebied van de financiering van collectieve acties had de minister minder terughoudend mogen zijn. De externe financiering van collectieve acties is van groot belang voor de toegang tot de nieuwe procedure en verdient meer aandacht in de wet. Zij zou op constructieve wijze moeten worden ingekaderd en niet bij voorbaat mogen worden belemmerd.
De praktijk zal echter de ware leermeester zijn en tonen of de Aanbevelingen al dan niet terecht zijn overgenomen of terzijde geschoven. Echter, het wetgevingstraject is nog niet afgerond; voordat het tot wet wordt verheven, zal het voorstel zeker nog veranderingen ondergaan.
Wijze raad is halve daad of veel raad maar weinig baat? De impact van de Aanbevelingen van de Juristengroep op het wetsvoorstel Afwikkeling massaschade in een collectieve actie
Bron:
MvV 2017, afl. 3, p. 104-115