VR 2022/141 Bewijs in letselschadezaken bezien vanuit de positie van de rechter

VR2022-10_illu

Bewijs in letselschadezaken bezien vanuit de positie van de rechter1)

Mr. Renate Dozy *

 

1. Inleiding

De rechter komt pas in zicht als partijen er onderling niet uitkomen. Vaak zijn er dan al vele jaren verstreken na het incident2) dat tot schade heeft geleid. En als dan een vordering wordt ingediend (door gelaedeerde) dan komt het aan op de onderbouwing met feiten (en omstandigheden) die de grondslag van de vordering kunnen dragen.3) Het verloop van de tijd werkt overigens in het nadeel van beide partijen: stukken kunnen zijn zoekgeraakt, namen van andere betrokkenen zijn niet te achterhalen of getuigen weten niet meer zo goed wat er heeft plaatsgevonden. De kunst is natuurlijk voor partijen die zich nog in de voorfase van een gerechtelijke procedure bevinden, de feiten en omstandigheden rondom het incident ‘veilig te stellen’ voor het geval zij er niet uit komen en zij zich – in de toekomst – tot de rechter moeten wenden. Los van de (informele) mogelijkheid dat partijen zelf schriftelijke verklaringen vragen van personen die bij het incident waren betrokken, biedt de wet ook mogelijkheden hiertoe zoals het voorlopig getuigenverhoor.4) Als er problemen worden voorzien ten aanzien van het causaal verband tussen het incident en de schade, kan een voorlopig deskundigenbericht uitkomst bieden (naast natuurlijk de mogelijkheid dat de gelaedeerde zelf een medisch advies inwint5), dan wel dat partijen dat gezamenlijk doen). In bodemzaken zijn de letselschadedossiers vaak al vele, vele jaren oud, hetgeen de feitenvergaring bemoeilijkt als hierop niet goed is geanticipeerd. Voor partijen én de rechter die de zaak behandelt is dat ook frustrerend, want er moet recht worden gedaan en de rechter wil op basis van de werkelijke, vaststaande feiten een uitspraak kunnen doen. Alleen dan kan een rechtvaardige uitkomst worden bereikt, die door partijen wordt geaccepteerd. Daarom is het belangrijk dat zowel eiser als gedaagde die feiten goed kunnen presenteren: hoe dichter bij de werkelijkheid (‘de waarheid’), hoe groter de kans op acceptatie van het (Salomons)oordeel van de rechter.6)

 

2. De feitenvergaring – hoe?

‘Da mihi facta da tibi ius’ -geef mij feiten dan geef ik u het recht.7) Het draait in civiele procedures allereest om de feiten. Zonder feiten kan geen recht worden gedaan – en die feitenvergaring wordt idealiter in een zo vroeg mogelijk stadium gedaan, bijvoorbeeld door gebruik te maken van het voorlopig getuigenverhoor en/of het voorlopig deskundigenbericht. Deze wettelijke instrumenten zijn kort en eenvoudig geregeld in paragraaf 8 titel 2 afdeling 9 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering dat de titel ‘bewijs’ draagt. Naast de algemene bepalingen van bewijsrecht8) zijn er bepalingen over de getuigen9), het voorlopig getuigenverhoor10), de deskundigen11) en het voorlopig deskundigenbericht12).

Het ligt in eerste instantie ‘op het bordje’ van partijen om de (juiste13)) feiten aan te dragen die zij van belang achten voor een (goede, juiste) beoordeling door de rechter. De door partijen gepresenteerde feiten en omstandigheden vormen de grondslag voor hun vordering of verweer; zij bepalen daarmee de omvang van de rechtsstrijd.14) Binnen dat speelveld zal de rechter moeten oordelen.15) Te vaak komt het nog voor dat pas ter gelegenheid van de mondelinge behandeling door vragenstelling van de rechter de feiten (of stukken) boven tafel komen die van belang zijn voor de beslissing. En eigenlijk is dat ‘te laat’: in een ideaal procesdossier zijn alle feiten netjes gerangschikt met de onderbouwende stukken erbij en behoeft de rechter niet als een rechercheur/detective op zoek te gaan naar bijvoorbeeld de feitelijke gang van zaken ten tijde van het ongeval of het spreekuur. De rechter wil namelijk ook gewoon begrijpen wat er feitelijk is gebeurd en welke stukken (nog) voorhanden zijn om een beslissing te kunnen nemen. Hoe ‘actiever’ de advocaten van partijen, hoe ‘lijdelijker’ de rechter kan zijn. Het burgerlijk procesrecht biedt daarvoor ook voldoende handvatten, al is enige modernisering wel op zijn plaats.16)

Mijn advies (aan de advocaten) is dan ook om als het even kan een voorlopig getuigenverhoor te starten in zaken die zich daarvoor lenen (dat zijn er denk ik méér dan je zo op het eerste gezicht zou denken).17) Het geheugen van getuigen schijnt al niet zo betrouwbaar te zijn volgens deskundigen, dus hoe meer tijd er verstreken is, hoe minder betrouwbaar een getuige zal (kunnen) verklaren. Het is hoe dan ook raadzaam om getuigen dan in ieder geval een eigen verklaring op te laten schrijven wat zij zich bijvoorbeeld herinneren van het ongeval, van het spreekuur, van de bespreking enz. enz. Ik hecht persoonlijk altijd veel waarde aan verklaringen van getuigen/personen direct na het ongeval of na het (medisch) incident. Deze verklaringen zijn ‘vers’ en zijn in ieder geval nog niet ‘besmet’ met de standpunten die partijen in een procedure hebben ingenomen.

 

3. Het (voorlopig) getuigenverhoor en (voorlopig) deskundigenbericht

Zowel het ‘gewone’ getuigenverhoor en het ‘gewone’ deskundigenbericht als het voorlopig getuigenverhoor of voorlopig deskundigenbericht staan in de wet gerangschikt onder ‘bewijs’.

Artikel 166 lid 1 Rv:

Indien bewijs door getuigen bij wet is toegelaten, beveelt de rechter een getuigenverhoor zo vaak een der partijen het verzoekt en de door haar te bewijzen aangeboden feiten betwist zijn en tot beslissing van de zaak kunnen leiden. Hij kan dit ook ambtshalve doen.

Artikel 194 lid 1 Rv:

De rechter kan op verzoek van een partij of ambtshalve een bericht of verhoor van deskundigen bevelen.

Tussen beide bepalingen zit een cruciaal verschil: een aanbod voor het leveren van – kort gezegd – getuigenbewijs mag de rechter niet zomaar passeren18); art. 166 lid 1 Rv geeft partijen in beginsel het recht op bewijs door het horen van getuigen. Een aanbod voor bewijs door middel van een deskundigenbericht dan wel een verzoek aan de rechter om een deskundigenbericht te gelasten, behoeft de rechter niet te honoreren. En sterker nog: de rechter hoeft ook niet te motiveren waaróm hij geen deskundigenbericht zal gelasten als daar niet om is gevraagd. Als er wel om wordt gevraagd door partijen, dan zal de rechter hierop mijn inziens wel moeten responderen, al is het maar om uit te leggen waaróm er geen behoefte is aan bewijs door middel van een deskundigenbericht. Dit is een vreemd verschil en daarop wordt in de literatuur19) ook wel de nodige kritiek geuit.

Wat betreft de ‘voorlopige’ maatregelen:

Artikel 186 Rv lid 1 Rv:

In gevallen waarin ... het bewijs door getuigen is toegelaten, kan, voordat een zaak aanhangig is, op verzoek van de belanghebbende onverwijld een voorlopig getuigenverhoor worden bevolen.

Artikel 202 lid 1 Rv:

Voordat een zaak aanhangig is, kan op verzoek van de belanghebbende een voorlopig bericht of verhoor van deskundigen (...) worden bevolen.

Beide verzoeken kunnen worden gedaan hetzij 1) voor aanvang van een geding (inschatting proceskansen) of 2) in een reeds aanhangig geding (bijv. tussen rechtbank en hofprocedure).

Alhoewel de wettekst lijkt te suggereren dat een positieve respons op zo’n verzoek aan de discretionaire bevoegdheid is van de rechter, volgt uit de (vaste) rechtspraak dat dit niet zo is. Zo oordeelde de Hoge Raad op 30 maart 2018 dat aan de rechter die heeft te oordelen over het verzoek voorlopig deskundigenbericht géén discretionaire bevoegdheid toekomt.20) De rechter dient het onderzoek in beginsel te gelasten, mits het daartoe strekkende verzoek ter zake dienend en voldoende concreet is en feiten betreft die met het deskundigenonderzoek bewezen kunnen worden. De gronden voor afwijzing van een verzoek zijn: misbruik van recht (art. 3:13 BW), strijd met een goede procesorde21), strijd met een ander zwaarwichtig bezwaar en onvoldoende belang (art. 3:303 BW).22)

Hetzelfde uitgangspunt geldt wat betreft het verzoek om een voorlopig getuigenverhoor: het verzoek dient te zien op feiten of rechten die verzoeker wil bewijzen die van belang zijn in een procedure voor de burgerlijke rechter.23) De gronden voor afwijzing van een verzoek zijn gelijk aan de hierboven genoemde gronden inzake een voorlopig deskundigenbericht.24)

Het verschil tussen de vrijheid van de rechter om een verzoek voorlopig deskundigenbericht en een verzoek in een (hoofd)procedure om het benoemen van een deskundige al dan niet af te wijzen, kan worden verklaard doordat deze twee soorten deskundigenberichten verschillende functies hebben.

Een voorlopig deskundigenbericht dient vooral tot het vergaren en veiligstellen van bewijs ten behoeve van een partij die een procedure overweegt of al is gestart.

Bij een regulier deskundigenbericht staat een andere functie op de voorgrond, namelijk die van voorlichting van de rechter.25) Aan de rechter die de zaak behandelt, staat ter beoordeling of hij behoefte heeft aan inbreng van een deskundige.26) Dit raakt direct aan hetgeen hierna wordt aangestipt.

 

4. Waarheidsvinding

In de civiele procedure zal de rechter op basis van de aangedragen feiten (en stellingen) zich een oordeel moeten vormen over de vordering, waarbij het verweer van de wederpartij natuurlijk een ander licht kan werpen op de gepresenteerde feiten van de zaak. De rechter zal op zoek gaan naar “de waarheid”, waarvoor hij27) de door partijen aangedragen feiten nodig heeft om tot een beslissing te kunnen komen (art. 21 Rv).28) Deze (waarheids)plicht ligt uitdrukkelijk op partijen om de feiten volledig en naar waarheid aan te voeren, op straffe van een sanctie die volledig in het domein van de rechter ligt. Deze bevoegdheid mag de rechter ambtshalve uitoefenen zonder dat er door partijen over is gedebatteerd (al zal hij wél een rondje hoor/wederhoor behoren te doen teneinde een verrassingsbeslissing te voorkomen).29)

In letselschadezaken is nog wel iets bijzonders aan de hand, namelijk de privacy van het letselslachtoffer (de gelaedeerde). Hoeveel gegevens van zijn persoonlijk leven kan en moet de gelaedeerde prijsgeven om zijn vordering te kunnen ‘verzilveren’? Er wordt, in de woorden van Smeehuijzen30) en zeker in de zwaardere letselschadedossiers, een schijnwerper gezet op het persoonlijk leven van de gelaedeerde: de psychische en lichamelijke voorgeschiedenis en toekomst, de verdiencapaciteit, levensstijl, hobby’s en gezinssituatie. En strikt genomen en in beginsel dient de gelaedeerde al die gegevens bloot te geven om de rechter (én de wederpartij) díe informatie te geven die nodig is om tot een vergoeding van de geclaimde schade te kunnen komen. Wellicht zou artikel 22a lid 1 Rv hiervoor een ‘oplossing’ kunnen bieden:

De rechter kan, indien de vrees bestaat dat kennisneming van stukken door een partij haar lichamelijke of geestelijke gezondheid zou schaden, bepalen, dat deze kennisneming is voorbehouden aan een gemachtigde die advocaat of arts is dan wel daarvoor van de rechter bijzondere toestemming heeft verkregen.

Deze bepaling is ontleend aan het bestuursrecht, artikel 8:32 Awb. In de parlementaire geschiedenis bij de totstandkoming van deze bepaling is te lezen dat deze zeer terughoudend moet worden toegepast.31) Waarschijnlijk zal deze toelichting ook gelden voor het civiele recht. Het betekent immers dat de wederpartij op een informatieachterstand komt te staan, hetgeen tevens als een inbreuk kan worden beschouwd op de equality of arms.

Ook zonder dit voorschrift wordt in medische zaken vaak bepaald dat het medisch dossier ‘onder gesloten couvert’ aan de medisch adviseur van de wederpartij kan worden gezonden. De medisch adviseur zal en kan dan zelf de selectie maken van de (zeer persoonlijke) gegevens uit het medisch dossier die van belang zijn voor een beoordeling van de zaak. Maar vaak genoeg tref ik in die dikke letselschadedossiers heel veel persoonlijke informatie aan, ook buiten het medisch dossier om.

 

5. Bewijsvergaring en bewijswaardering

In letselschadezaken zal het bewijs veelal bestaan uit deskundigenberichten en uit getuigenverklaringen.32) Als sprake is van ‘bewijsnood’ aan de zijde van een partij, kan deze de rechter verzoeken om gebruik te maken van zijn bevoegdheid ex artikel 22 Rv. Maar de rechter kan zélf ook behoefte hebben aan informatie en kan dan ook ambtshalve deze informatie bij de meest gerede partij opvragen.

De wet bepaalt (artikel 152 Rv) dat bewijs kan worden geleverd door alle middelen rechtens. Dit is het beginsel van de vrije bewijsleer. Beperking hiervan is gelegen in het wettelijk voorschrift van artikel 151 lid 1 Rv waarin gedefinieerd is dat bij dwingend bewijs de rechter gehouden is de inhoud van bepaalde bewijsmiddelen als waar aan te nemen.33) Deze bepaling speelt in letselschadezaken niet of nauwelijks een rol. Het (aan)leveren van het bewijs ligt op (de advocaat van) gelaedeerde. Een lastig dilemma is dan wat nuttig én nodig is om bewijs van een stelling rond te krijgen. Het over de schutting gooien van een brij aan (medische) informatie is niet efficiënt, zeker niet als het informatie betreft waar de rechter niet deskundig is. Het opvoeren van een partijdeskundige kan nuttig zijn om een stelling of verweer te onderbouwen, maar de onafhankelijkheid van deze deskundige wordt, zéker in letselschadezaken, bijna altijd in twijfel getrokken. Voor bewijs of verweer is een deskundigenbericht dan de aangewezen weg.

Uiteindelijk is de waardering van de aangebrachte bewijsmiddelen aan het oordeel van de rechter overgelaten (artikel 153 Rv). De rechter die hierbij nauw betrokken was, zoals bij een getuigenverhoor, zal daarin zoveel als mogelijk het eindvonnis/eindarrest moeten (mee)wijzen (artikel 155 lid 1 Rv). De ratio van het voorschrift van artikel 155 lid 1 Rv is dat de waarnemingen door de rechter ten overstaan van wie de bewijslevering heeft plaatsgevonden, van belang kunnen zijn voor de waardering van het bewijs.34) Ook uit de rechtspraak van de Hoge Raad over de rechterswisseling35) blijkt dat het accent van de beoordeling door de rechter meer en meer is verschoven naar de zitting (de mondelinge behandeling) en minder naar de stukken. Die rechter die op de mondelinge behandeling aanwezig is, dient in beginsel op de zaak te blijven zitten. De Hoge Raad licht dit oordeel toe in zijn arrest van 30 oktober 2020 (r.o. 3.3.1):36)

De in eerder gewezen arresten (...) genoemde verplichting van het gerecht om aan partijen mededeling te doen van een rechterswisseling, heeft betrekking op het geval dat een rechterswisseling plaatsvindt na een mondelinge behandeling. Deze verplichting houdt verband met de betekenis van de mondelinge behandeling, waarbij de mondelinge interactie tussen partijen en de rechter ter zitting van wezenlijke invloed kan zijn op de oordeelsvorming van de rechter. Om dezelfde reden dient in een meervoudig te beslissen zaak de mondelinge behandeling in beginsel plaats te vinden ten overstaan van de drie rechters of raadsheren die de beslissing zullen nemen.

Dit ‘onmiddellijkheidsbeginsel’ geldt niet voor de rechter die de voorlopige getuigenverhoren doet, zo voegt de Hoge Raad toe (r.o. 3.3.2)

De Hoge Raad betrekt voorts nog het getuigenverhoor in zijn oordeel en overweegt (r.o. 3.3.3):

Hoewel, voor zover het gaat om bewijsgaring ter zitting, ook aan de regel van art. 155 lid 1 Rv het onmiddellijkheidsbeginsel ten grondslag ligt, is het belang daarvan voor dat geval niet zozeer gelegen in het daadwerkelijk kunnen meewegen in de uitspraak van de mondelinge interactie tussen partijen en de rechter ter zitting, maar veeleer in het bevorderen van waarheidsvinding. Art. 155 Rv bevat voor het geval bewijslevering plaatsvindt ten overstaan van een rechter, een uitwerking van de eisen van een behoorlijke rechtspleging waarmee in de rechterlijke organisatie rekening moet worden gehouden, maar die bepaling geeft een partij geen aanspraak op beslissing van de zaak of waardering van het bewijs door de rechter ten overstaan van wie het bewijs is geleverd.

Het is dus een aanwijzing aan de feitenrechter om de rechter (raadsheer)-commissaris die de getuigenverhoren heeft gedaan het vonnis of arrest mee te wijzen. Naar mijn weten gebeurt dit in de (rechters)praktijk ook zo veel als mogelijk, niet in de laatste plaats omdat deze werkwijze bijzonder efficiënt is en inderdaad recht doet aan partijen die zich dan (meer) gehoord voelen.37) Het arrest van de Hoge Raad past ook in de meer recente ontwikkeling om de gerechtelijk deskundigen op een zitting te horen na het gereedkomen van het deskundigenrapport, zodat ook daarvoor geldt dat deze rechter(s) op de zaak dienen blijven zitten. Mutatis mutandis geldt dit voor het verhoor ter zitting van de ‘eigen’ deskundige op de voet van artikel 202 lid 2 Rv.

 

6. Afronding

Partijen dienen de feiten volledig en naar waarheid naar voren te brengen. Zij dienen hun stellingen of weren concreet te onderbouwen en kunnen daarvoor gebruik maken van bijvoorbeeld een voorlopig getuigenverhoor en/of door een voorlopig deskundigenbericht. De bewijsvergaring ligt in het domein van partijen; de bewijswaardering ligt in het domein van de rechter. De rechter speelt dus een centrale rol als het gaat om het waarderen/wegen van het bewijs, waaronder ook de waardering valt van het deskundigenbericht. Wat dit laatste betreft heeft de Hoge Raad ook hiervoor handvatten hiervoor gegeven.38) De hoofdregel is: als de rechter de gerechtelijk deskundige volgt, zal de rechter zijn beslissing in het algemeen niet verder behoeven te motiveren dan door aan te geven dat de door deze deskundige gebezigde motivering, zeker als deze vooral is gebaseerd op bijzondere kennis, ervaring en/of intuïtie, hem overtuigend voorkomt. Subregel: de rechter zal op specifieke bezwaren van partijen tegen de zienswijze van de door hem benoemde (en gekozen) deskundige moeten ingaan als deze bezwaren een voldoende gemotiveerde betwisting inhouden van de juistheid van deze zienswijze.

Indien de rechter de zienswijze van de gerechtelijk deskundige niet volgt – en in het partijdebat daarvoor aanknopingspunten zijn – dan dient hij in beginsel zijn oordeel van een zodanige motivering te voorzien dat deze voldoende inzicht geeft in de daaraan ten grondslag liggende gedachtegang om deze zowel voor partijen als voor derden, daaronder begrepen de hogere rechter, controleerbaar en aanvaardbaar te maken.39) Uiteindelijk gaat het erom dat partijen vrede hebben met de uitspraak van de rechter en dat hun geschil op een voor hen aanvaardbare en rechtvaardige wijze tot een einde is gekomen.

 

1.   Dit artikel is een bewerking van een (korte) lezing van 4 oktober 2021 over het bewijsrecht in letselschadezaken vanuit het gezichtspunt van de (feiten)rechter.

2.   Een ongeval, een medische fout bijvoorbeeld.

3.   Neergelegd in het stelsel van de artikelen 149 en 150 Rv.

4.   Bij verkeersongevallen is dat buitengewoon nuttig als er nog niet zoveel tijd is verstreken en getuigen hun geheugen nog goed kunnen aanspreken.

5.   Zo’n ‘eenzijdig’ deskundigenadvies is zeker een instrument om enige objectivering te krijgen ten aanzien van het causaal verband, maar het levert in rechte vaak niet zoveel op, omdat de wederpartij zo’n eenzijdig advies eenvoudigweg kan pareren door bijvoorbeeld een vaak andersluidend advies van een medisch adviseur.

6.   Over het belang van waarheidsvinding in de civiele procedure heeft R.H. de Bock in 2011 (Tilburg) een indrukwekkend proefschrift geschreven “Tussen waarheid en onzekerheid: over het vaststellen van feiten in de civiele procedure”. Zie ook het preadvies voor de NJV 2012 van G. de Groot, Waarheidsvinding in het civiele (proces)recht.

7.   Het Latijn is met de nu meer gangbare ‘klare taal-uitspraken’ uit den boze, maar daarmee ben ik nog opgegroeid en als jurist opgevoed – maar dit terzijde.

8.   Par. 1 artikelen 149-155 Rv.

9.   Par. 4 artikelen 163-158 Rv.

10. Par. 5 artikelen 186-193 Rv.

11. Par. 6 artikelen 194-200 Rv.

12. Par. 8 artikelen 202-206 Rv.

13. Deze waarheidsverplichting is te lezen in art. 21 Rv: partijen zijn verplicht de ... feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. Zie hierover uitvoerig R. El Gamali en E. Tjong Tjin Tai, Waarheidsplicht en bewijslastverdeling, TCR 2019, nr. 2, p. 57-67.

14. De partijautonomie van art. 24 jo art. 149 Rv.

15. Het daarmee optredende spanningsveld van aanvullen van rechtsgronden neergelegd in art. 25 Rv en de waarheidsvinding levert een bron van (her)bezinning op in de literatuur. Kortheidshalve zij verwezen naar het eerder genoemde preadvies van De Groot voor de NJV 2012.

16. De modernisering en vereenvoudiging van het burgerlijk bewijsrecht gaat het bestek van deze voordracht te buiten en staat al langere tijd op de politieke en wetenschappelijke agenda. Kortheidshalve zij verwezen naar een helder overzichtsartikel van W.D.H. Asser, Bewijsrecht, in het themanummer van RMThemis van 2020-6, p, 241-247. In deze opinie is ook een mooi overzicht gegeven van de ontwikkeling in denken hierover. Zo is de mondelinge behandeling en de regie van de rechter een steeds prominentere plaats gaan innemen in ons burgerlijk procesrecht.

17. Vgl. ook de opinie van C.J.M. Klaassen in haar bijdrage voor het LSA-symposium van 25 januari 2019, gepubliceerd in VR 2019/159, afl. 10.

18. Tenzij de rechter vindt/oordeelt dat de (eisende) partij niet heeft voldaan aan ‘de stelplicht’; een niet onbekend struikelblok dat niet alleen leidt tot het niet toelaten tot bewijs, maar vaak ook leidt tot afwijzing van de vordering (en het instellen van hoger beroep).

19. De Bock diss. 2011, p. 303 (hfdst 7.4) met bronverwijzingen.

20. HR 30 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:482.

21. Zie bijvoorbeeld Hof Den Haag 23 april 2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:793: een verzoek (van WAM-verzekeraar) om een tweede voorlopig deskundigenbericht (verzekeringsgeneeskundige) omdat het eerste deskundigenbericht niet bruikbaar zou zijn omdat daaraan zwaarwegende en steekhoudend argumenten kleven, wordt afgewezen want in strijd met een goede procesorde.

22. Soms is sprake van een onwelwillende lezing van de rechter van het verzoek. In de zaak die uiteindelijk leidde tot HR 30 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:482, had het hof geoordeeld dat de vraagpunten niet ter zake dienend zouden zijn in het kader van de hoofdzaak. Dit oordeel leidde bij de HR echter tot een niet begrijpelijke uitleg van de gedingstukken, waarna de zaak naar een ander hof werd verwezen. Verzoeker was toen een paar jaar verder... Zie verder de lezenswaardige conclusie A-G over het kader en uitgangspunt van het voorlopig deskundigenbericht.

23. Als eerder gezegd: bij een incident (verkeersongeval of medische fout) kan het van groot belang zijn dat zo spoedig mogelijk getuigen worden gehoord over de feiten waarvan zij getuige waren.

24. Zie bijv. HR 21 november 2008, ECLI:NL:HR:2008:BF3938. Zie voor een toepassing Rb. Limburg 5 maart 2020, ECLI:NL:RBLIM:2020:1837: hier werd een verzoek tot het horen van de deskundige in een voorlopig getuigenverhoor afgewezen. Volgens verzoeker kleefde aan het rapport een gebrek (schending hoor/wederhoor). Dit argument was niet voldoende voor het toelaten van een voorlopig getuigenverhoor: verzoeker had met de twee rapporten van de deskundige voldoende informatie om zijn proceskansen in te schatten.

25. Al kan je dat niet zo zwart-wit zeggen; ook een door de rechter gelast deskundigenbericht staat in het teken van bewijs. Je zou kunnen stellen dat het gerechtelijk deskundigenbericht een hybride karakter heeft (advies/voorlichting en bewijs).

26. Zie conclusie A-G Langemeijer, ECLI:NL:PHR:2018:1410, bij HR 22 februari 2019, ECLI:NL:HR:2019:272 (beroepsfout cassatie advocaat) waarin het ging om de vraag of de (civiele!) rechter gehouden was een deskundige op het cassatierecht strafzaken te benoemen om te (kunnen) beoordelen of bij een tijdig ingesteld cassatieberoep door de (cassatie)advocaat een reële kans op vernietiging van het strafarrest was geweest.

27. Lees ook steeds ‘zij’.

28. Met de waarheidsvinding in de civiele procedure wordt ook het “algemene maatschappelijke belang gediend dat de waarheid in rechte aan het licht komt ten dienste van een goede rechtsbedeling”, aldus vaker de HR in verschillende uitspraken (voor vindplaatsen zij kortheidshalve verwezen naar het preadvies van De Groot (pag. 49) voor de NJV vergadering in 2012 “Waarheid en waarheidsvinding in het recht”).

29. Zie o.a. HR 25 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO 9675.

30. Prof. mr. J.L. Smeehuijzen, Privacy-schending door het letselschadeproces behoort vergoed te worden, NJB 18 september 2020, afl. 31.

31. MvT, Parl. Gesch. Awb II, p. 419.

32. Bijvoorbeeld de toedracht van het incident of de toekomstverwachting ten aanzien van loopbaanontwikkeling.

33. Voorbeelden van dwingend bewijs zijn te vinden in de artikelen 157 (bewijskracht van een authentieke akte) en 161 (bewijskracht van een op tegenspraak gewezen onherroepelijk strafvonnis) Rv.

34. HR 20 maart 2020, ECLI:NL:HR:2020:472.

35. Zie o.a. HR 31 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:3076 en HR 30 oktober 2020, ECLI:NL:HR:2020:1711.

36. ECLI:NL:HR:2020:1711.

37. De procedurele rechtvaardigheid.

38. HR 5 december 2003, ECLI:NL:HR:2003:AN8478.

39. HR 4 juni 1993, ECLI:NL:HR:1193:ZC0986 en art. 30 Rv.