Aanmerkelijke schuld in artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 – wat is de maatstaf?
H.D. Wolswijk *
‘Voor schuld is meer nodig dan het veronachtzamen van de voorzichtigheid en oplettendheid die van een normaal oplettende bestuurder mag worden verwacht.'1)
‘De meetlat waarlangs het optreden van de bestuurder wordt gelegd, bestaat uit de eisen die aan de gemiddeld oplettende en verstandige weggebruiker mogen worden gesteld. Blijft de verdachte daarbij aanzienlijk achter, dan handelt hij met de door artikel 6 WVW vereiste schuld.’2)
‘Voor de bewezenverklaring van dood door schuld is vereist dat de dader minder nagedacht heeft, minder wist, minder beleid aanwendde en minder oplettend was dan de mens in het algemeen.’3)
‘Het is en blijft een hachelijke maatstaf die de rechter in deze ter beschikking staat, maar er is geen alternatief.’4)
1. Inleiding
Artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 verbiedt eenieder die aan het verkeer deelneemt zich zodanig te gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval plaatsvindt waardoor een ander wordt gedood of waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht of zodanig letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden ontstaat. Schending van dit verbod is strafbaar gesteld in art. 175 WVW 1994 en levert volgens art. 178 lid 1 WVW 1994 een misdrijf op. Omdat ‘schuld’ (culpa) bestanddeel is van dit misdrijf – de dader heeft schuld aan het ongeval5) – spreken we wel van een schuldmisdrijf of culpoos misdrijf. Nu is schuld een gradueel begrip. Men kan meer of minder schuld aan iets hebben. Het bestanddeel schuld in het strafrecht staat voor aanmerkelijke of grove schuld; strafrechtelijke schuld is culpa lata, geen culpa levis. Dat geldt voor zowel commune schulddelicten, bijvoorbeeld dood door schuld ex art. 307 Sr, als het culpose verkeersmisdrijf ex art. 6 WVW 1994. Maar wanneer is schuld als bedoeld in art. 6 WVW 1994 aanmerkelijk? Volgens welke maatstaf moet dit worden beoordeeld? Deze bijdrage zal laten zien dat daar in de rechtspraak verschillend over wordt gedacht. In het bijzonder zal blijken dat de feitenrechter zich nogal eens bedient van een maatstaf waarvan het zeer de vraag is of deze de rechtens juiste is.
2. Het bestanddeel schuld
Schuld (als bestanddeel) wordt wel omschreven als verwijtbare aanmerkelijke onvoorzichtigheid. Schuld bestaat dus uit twee componenten: onvoorzichtigheid (onvoorzichtig gedrag6)) en verwijtbaarheid. Met onvoorzichtigheid wordt uitgedrukt dat de verdachte zich anders had behoren te gedragen; met verwijtbaarheid dat hij zich ook anders had kunnen gedragen. Zoals uit de omschrijving blijkt, moet de onvoorzichtigheid aanmerkelijk zijn, de verwijtbaarheid hoeft dat niet te zijn.7) Niet elke onvoorzichtigheid, niet elke fout levert daarom aanmerkelijke onvoorzichtigheid op.
De schuld als bestanddeel, de bestanddeelschuld, moet onderscheiden worden van de schuld als element, de elementschuld. De schuld als element is een voorwaarde voor strafbaarheid bij elk delict (‘geen straf zonder schuld’), dus ook bij overtredingen, hoewel die doorgaans geen schuld (of opzet) als bestanddeel kennen.8) De elementschuld ziet op een lagere schuldgraad dan de bestanddeelschuld en hoeft dus niet aanmerkelijk te zijn.9) Het is deze elementschuld waarop de (ongeschreven) strafuitsluitingsgrond ‘afwezigheid van alle schuld’ (avas) betrekking op heeft. De elementschuld wordt dan ook wel aangeduid met ‘avas-schuld’. De pleger van een overtreding gaat dus niet al vrijuit als aanmerkelijke schuld aan het begaan van de overtreding ontbreekt; dat gaat hij pas als alle schuld ‘afwezig’ is. Daarbij past wel een relativering. Het gaat om het ontbreken van alle strafrechtelijk relevante schuld. Ook als in het gedrag van de verdachte nog wel een ‘snippertje’ schuld is te ontwaren, hetgeen bijna altijd wel mogelijk is, kan het zijn dat deze onvoldoende is voor de elementschuld, waardoor toch gezegd kan worden dat, strafrechtelijk gezien, alle schuld ontbreekt.10)
Nu het bij de bestanddeelschuld en de avas-schuld om verschillende schuldgraden gaat, kan het zijn dat de verdachte wordt vrijgesproken van dood door schuld in het verkeer omdat de schuld niet kan worden bewezen, terwijl wel een veroordeling volgt wegens een verkeersovertreding omdat niet alle schuld (als element) ontbreekt. Zo komt het in de praktijk regelmatig voor dat de verdachte wordt vrijgesproken van het primair ten laste gelegde misdrijf ex artikel 6 WVW 1994 omdat de schuld aan het ongeval niet aanmerkelijk is, maar wordt veroordeeld wegens bijvoorbeeld het veroorzaken van gevaar op de weg (art. 5 WVW 1994).
3. Wetsgeschiedenis over de maatstaf voor aanmerkelijke schuld
Een notoir lastige vraag is wanneer de schuld (preciezer: de onvoorzichtigheid) aanmerkelijk is. Deze vraag had ook de aandacht van de wetgever van 1886 bij de totstandkoming van het Wetboek van strafrecht. Minister Modderman zei daarover het volgende:
‘Hoeveel nadenken, hoeveel kennis, hoeveel beleid is er nu noodig om van schuld vrij te wezen, met andere woorden hoe groot moet het gebrek aan nadenken, kennis, beleid zijn om als schuld te kunnen worden toegerekend? Is het voldoende dat men niet zóó nadacht, niet zóóveel wist, niet zóóveel beleid aanwendde als de meest nadenkende, de meest kundige, de meest voorzichtige mensch (culpa levis)? Of wordt vereischt dat men minder nadacht, wist, beleidvol was dan de mensch in het algemeen (culpa lata)? Zonder twijfel moet deze vraag in den laatsten zin worden beantwoord.’11)
Vervolgens merkte de minister op dat voor iemand behorende tot een bepaalde beroepsgroep de lat hoger kan liggen (Garantenstellung), maar ook dan geldt dat van aanmerkelijke schuld geen sprake is als ‘hij zóóveel nadenken, kennis, beleid openbaart als van de leden dier beroepsklassen in ’t algemeen gevorderd wordt.’12)
De wetgever nam dus niet ‘de meest voorzichtige mensch’ maar de ‘mensch in het algemeen’, de normaal voorzichtige mens als criteriumfiguur of ‘maatman’13) waarmee de verdachte in een concrete strafzaak moet worden vergeleken. Van aanmerkelijke schuld is dan sprake indien de verdachte zich niet heeft gedragen als van deze criteriumfiguur wordt verwacht. De maatstaf voor aanmerkelijke schuld is dus dat de verdachte niet de voorzichtigheid heeft betracht die de normaal voorzichtige mens behoort te betrachten. En van iemand die handelt in de uitoefening van een beroep wordt gevergd dat hij de voorzichtigheid in acht neemt die van een normaal voorzichtige beroepsbeoefenaar – dus niet de meest voorzichtige beroepsbeoefenaar – wordt gevergd.
4. Hoge Raad over de maatstaf voor aanmerkelijke (verkeers)schuld
De rechtspraak van de Hoge Raad van eind negentiende en begin twintigste eeuw is geheel in lijn met deze wetsgeschiedenis. Diverse arresten over commune schuldmisdrijven laten dat zien, juist ook waar het verkeersongevallen betrof (een met art. 6 WVW 1994 vergelijkbare bepaling bestond destijds nog niet). Zo overwoog de Hoge Raad in 1887 dat schuld als bedoeld in art. 308 Sr (zwaar lichamelijk letsel door schuld) ‘niet omvat [...] zelfs de geringste onachtzaamheid of het niet betrachten der alleruiterste voorzichtigheid, maar alleen het niet in acht nemen van die voorzichtigheid, welke van ieder strafrechtelijk voor zijne handelingen verantwoordelijk persoon mag worden gevorderd’.14) En de schuld in art. 307 Sr ziet op het niet betrachten van ‘de voorzichtigheid, welke van elken bestuurder van een motorrijtuig mag en moet worden gevorderd’.15) Met zoveel woorden wordt hier de normale mens, eventueel de normale (‘elken’) bestuurder als criteriumfiguur aangemerkt. De maatstaf voor aanmerkelijke schuld is dan het niet voldoen aan de eisen die aan deze criteriumfiguur worden gesteld.
De rechtspraak van de Hoge Raad van de afgelopen decennia maakt, voor zover ik heb kunnen nagaan, geen gewag van deze maatstaf.16) Dat wil echter niet zeggen dat de Hoge Raad zijn standpunt heeft gewijzigd. Wellicht vindt de Hoge Raad het niet nodig om er expliciet gebruik van te maken. Dat zou kunnen zijn omdat hij vindt dat de maatstaf (te) weinigzeggend is. En inderdaad, gebruik van de maatstaf dat van aanmerkelijke schuld sprake is indien de verdachte niet de voorzichtigheid heeft betracht die van de normaal voorzichtige mens (of bestuurder, beroepsbeoefenaar) wordt gevorderd, veronderstelt dat bekend is wát van de normaal voorzichtige mens wordt gevorderd – en dat is nu juist de vraag. In de literatuur wordt in elk geval deze maatstaf nog steeds als geldend recht gezien, zowel voor commune schuldmisdrijven17) als voor het verkeersmisdrijf ex art. 6 WVW 1994.18) Dat is ook het uitgangspunt in deze bijdrage.
De Hoge Raad hanteert voor de beoordeling van de schuld als bedoeld in art. 6 WVW 1994 wel al enige tijd een algemeen toetsingskader. Dat zette hij voor het eerst uiteen in HR 1 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5822, NJ 2005/252 m.nt. Knigge, VR 2005/30 m.nt. Si:
‘In cassatie kan slechts worden onderzocht of de schuld aan het verkeersongeval in de zin van art. 6 Wegenverkeerswet 1994, in het onderhavige geval de bewezenverklaarde aanmerkelijke onoplettendheid en/of onachtzaamheid, uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid. Daarbij komt het aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Dat brengt mee dat niet in zijn algemeenheid valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor de bewezenverklaring van schuld in de zin van evenbedoelde bepaling. Daarvoor zijn immers verschillende factoren van belang, zoals de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Voorts verdient opmerking dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.’
Heel veel houvast biedt dit kader niet,19) maar het bevat wel enkele aanknopingspunten. Duidelijk is dat het begaan van één verkeersovertreding resulterende in een verkeersongeval met ernstig gevolg niet voldoende hoeft te zijn voor aanmerkelijke schuld. Dat is ook terecht. Zou dat wel het geval zijn, dan wordt de culpa ‘uitgehold’: het culpose misdrijf van art. 6 WVW 1994 wordt getransformeerd tot een ‘door het gevolg tot misdrijf gekwalificeerde overtreding’.20)
Uit de jurisprudentie blijkt ook dat een enkele verkeersovertreding niet steeds voldoende is, zoals in geval van de door Vellinga zo genoemde ‘momentane onoplettendheid’.21) Daarvan kan in het bijzonder sprake zijn bij een door een overtreding van een voorrangsregel veroorzaakt ongeval: de verdachte heeft wel gekeken of er een andere verkeersdeelnemer is waaraan hij voorrang moet verlenen, maar heeft deze toch niet gezien, terwijl op zijn verkeersgedrag overigens niets is aan te merken. De Hoge Raad heeft voor deze categorie een ondergrens aangegeven: de enkele omstandigheid dat de verdachte degene aan wie hij voorrang had dienen te verlenen niet heeft gezien hoewel deze voor hem wel waarneembaar moet zijn geweest, levert geen schuld als bedoeld in art. 6 WVW 1994 op.22) Van aanmerkelijke schuld kan wel sprake zijn indien, bijvoorbeeld, de verdachte zichzelf door te hard rijden in een situatie heeft gebracht waardoor het zien werd bemoeilijkt.23) Op de rechtspraak over momentane onoplettendheid kom ik hieronder nog terug.
5. Feitenrechtspraak over de maatstaf voor aanmerkelijke (verkeers)schuld
Maakt de rechtspraak van de Hoge Raad tegenwoordig niet expliciet gewag van een aan een criteriumfiguur gekoppelde maatstaf, de feitenrechtspraak laat een heel ander beeld zien. In de feitenrechtspraak over schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994 wordt in een bewijsoverweging dikwijls, al dan niet verkort, het hiervoor weergegeven algemene toetsingskader van de Hoge Raad aangehaald en aangevuld met een overweging over de maatstaf voor de beoordeling van de aanmerkelijke schuld. Dat gebeurt vaak aldus:
‘Of er sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW hangt af van het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Daarbij moet ten minste sprake zijn van een aanmerkelijke onvoorzichtigheid of onoplettendheid. Er is dus meer nodig dan het veronachtzamen van de voorzichtigheid en oplettendheid die van een normaal oplettende bestuurder mag worden verwacht [curs. HW].’24)
Soms wordt daaraan nog een opmerking toegevoegd over de momentane onoplettendheid:
‘Voor schuld in de zin artikel 6 van de WVW [...] is echter meer nodig dan het veronachtzamen van de voorzichtigheid en oplettendheid die van een normaal oplettende bestuurder mag worden verwacht. Er moet op zijn minst sprake zijn van aanmerkelijke onvoorzichtigheid. Een tijdelijk moment van onoplettendheid in het verkeer of een enkele verkeersfout zonder bijkomende bijzondere omstandigheden zijn [sic] voor het aannemen van schuld onvoldoende. De schuld moet blijken uit het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en de concrete ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval’.25)
De overweging dat voor (aanmerkelijke) schuld meer nodig is dan het veronachtzamen van de voorzichtigheid en oplettendheid die van een normaal voorzichtige en oplettende bestuurder mag worden verwacht, is in exact of vrijwel exact dezelfde bewoordingen aan te treffen in vonnissen van de meeste rechtbanken26) en in arresten van drie van de vier hoven.27) Deze zo prominent in de feitenrechtspraak aanwezige overweging is echter in meer opzichten opmerkelijk.
Ten eerste is de in deze overweging weergegeven maatstaf gebrekkig. Voor schuld zou meer nodig zijn dan het veronachtzamen van de voorzichtigheid en oplettendheid die van een normaal voorzichtige en oplettende bestuurder mag worden gevergd, maar in het midden wordt gelaten wat dat ‘meer’ is.28) Af en toe zegt een vonnis of arrest daar wel iets over: voor schuld is nodig dat de verdachte ‘aanzienlijk’ achterblijft bij de eisen die aan de normaal voorzichtige en oplettende bestuurder mogen worden gesteld29) of dat de verdachte de normaal te verlangen voorzichtigheid ‘in aanmerkelijke mate’ niet in acht neemt.30) In de literatuur wordt door een enkele auteur van een vergelijkbare maatstaf uitgegaan, bijvoorbeeld wanneer wordt gesteld dat voor aanmerkelijke schuld is vereist dat de verdachte ‘in aanzienlijke mate beneden het peil van de normale oplettende weggebruiker heeft gepresteerd.’31)
Een ander punt is dat de bewoordingen – ‘Er is dus [curs. HW] meer nodig dan ...’ – en de context waarin de maatstaf wordt geplaatst, impliceren dat de feitenrechter de maatstaf afleidt uit de rechtspraak van de Hoge Raad, in het bijzonder het algemene toetsingskader, al dan niet in combinatie met de overweging over de momentane onoplettendheid. Heel expliciet daarover is deze passage uit een vonnis: ‘Voor schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994 is volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad echter meer nodig dan het veronachtzamen van de voorzichtigheid en oplettendheid die van een normaal oplettende bestuurder mag worden verwacht.32)
Daarmee is tevens – de lezer zat er vermoedelijk al op te wachten – het meest opvallende punt aan de orde: deze in de feitenrechtspraak toegepaste maatstaf lijkt juist níet te corresponderen met de maatstaf zoals die door de Hoge Raad (in aansluiting op de wetsgeschiedenis) in oudere arresten is geformuleerd en die in de literatuur nog steeds als de rechtens juiste maatstaf wordt gezien. Volgens die maatstaf – het zij nog maar eens herhaald – is van aanmerkelijke schuld al sprake indien de verdachte minder nadacht, wist of beleidsvol was dan de mens in het algemeen, eventueel de bestuurder in het algemeen. Voldoende voor aanmerkelijke schuld is dus dat niet de voorzichtigheid of oplettendheid in acht is genomen die de normaal voorzichtige en oplettende mens (bestuurder) in acht behoort te nemen – meer niet. Waar de feitenrechtspraak ervan uitgaat dat wel meer nodig is,33) legt deze de lat voor aanmerkelijke schuld dus hoger, waardoor aan de eis van aanmerkelijke schuld minder snel is voldaan.
Ten slotte zij erop gewezen dat in de recentere feitenrechtspraak over commune schuldmisdrijven wél de (vroeger) door de Hoge Raad expliciet gehanteerde maatstaf figureert: ‘Voor de bewezenverklaring van dood door schuld is vereist dat de dader minder nagedacht heeft, minder wist, minder beleid aanwendde en minder oplettend was dan de mens in het algemeen.’34) Of, ook over art. 307 Sr, en in het geval een Garantenstellung geldt: ‘Schuld in strafrechtelijke zin, culpa, vereist dat de verdachte minder beleidsvol heeft gehandeld dan de mens in het algemeen, de zogeheten culpa lata, waarbij dan bij handelen in de uitoefening van een beroep zoals in het onderhavige geval, mede wordt begrepen beleidsvol handelen als een verpleegkundige.’35) Daarnaast zijn er uitspraken waarin de feitenrechter expliciet en in lijn met de vroegere jurisprudentie van de Hoge Raad aangeeft welke mate van onvoorzichtigheid onvoldoende is voor aanmerkelijke schuld en daarmee impliciet aangeeft welke mate van onvoorzichtigheid daarvoor wel voldoende is: ‘Hoewel de rechtbank van oordeel is dat verdachte onvoorzichtig heeft gehandeld [...], kan niet worden vastgesteld dat hem op grond daarvan zodanig strafrechtelijk verwijt kan worden gemaakt dat dit schuld in de zin van artikel 307 Sr oplevert. [...] Ten aanzien van de beoordeling van het gedrag van verdachte komt de rechtbank wel tot het oordeel dat verdachte niet de uiterste voorzichtigheid in acht heeft genomen die als schipper wel van hem werd gevorderd.’36) De verdachte in deze zaak wordt veroordeeld wegens overtreding van het Binnenvaartpolitiereglement. Nu de rechter in deze zaak de daarvoor vereiste avas-schuld wel aanwezig acht omdat de verdachte niet de uiterste voorzichtigheid heeft betracht, ligt het voor de hand dat volgens deze rechter voor aanmerkelijke schuld voldoende is dat de verdachte niet de voorzichtigheid heeft betracht die van de normaal voorzichtige schipper wordt geëist (in casu heeft de verdachte die voorzichtigheid dus wel betracht).
De Hoge Raad maakt als gezegd tegenwoordig niet expliciet gewag van deze maatstaf. Een enkele keer gebeurt dat wel in een conclusie bij een arrest. Over schuld in art. 158 Sr (brand veroorzaken door schuld) meldt de A-G Jörg dat ‘niet reeds van schuld in deze betekenis sprake is bij de geringste onachtzaamheid, of wanneer niet de uiterste voorzichtigheid is betracht. Er moet sprake zijn van het niet in acht nemen van die voorzichtigheid die van ieder persoon mag worden gevergd, dus een min of meer grove of aanmerkelijke onvoorzichtigheid’.37) Zo dadelijk zal echter blijken dat niet elke advocaat-generaal daar zo over denkt (of dacht), althans voor zover het de schuld in art. 6 WVW 1994 betreft.
Ervan uitgaande dat de Hoge Raad zijn in de oudere rechtspraak beleden standpunt nog steeds huldigt – in het vervolg van deze bijdrage blijft dat het uitgangspunt –, moet de constatering zijn dat de feitenrechtspraak nogal eens een rechtens onjuiste, te weten een te strenge maatstaf aanlegt voor de beoordeling van de aanmerkelijkheid van de schuld in art. 6 WVW 1994: aan de bewezenverklaring van aanmerkelijke schuld wordt een te zware eis gesteld. Dat wil overigens niet zeggen dat toepassing van die maatstaf tot andere uitkomsten leidt dan wanneer de juiste maatstaf zou zijn aangelegd. Zoals hiervoor is opgemerkt, is die juiste maatstaf in zekere zin weinigzeggend: de verdachte behoort zich gedragen zoals een normaal voorzichtige en oplettende mens (bestuurder) zich behoort te gedragen, maar de vraag is hoe die zich behoort te gedragen. Daarover kan verschillend worden gedacht.38) Daardoor kan een rechter die pas aanmerkelijke schuld aanneemt indien de verdachte in aanzienlijke mate niet de voorzichtigheid en oplettendheid in acht heeft genomen die van de normaal voorzichtige en oplettende mens (bestuurder) wordt gevorderd, maar die de lat voor de normaal voorzichtige en oplettende mens heel laag legt, toch tot dezelfde uitkomst komen als een rechter die voor aanmerkelijke schuld voldoende vindt dat de verdachte niet de voorzichtigheid en oplettendheid in acht heeft genomen die van de normaal voorzichtige en oplettende mens (bestuurder) wordt geëist. En het omgekeerde geldt natuurlijk ook: omdat verschillend kan worden gedacht over de voorzichtigheid en oplettendheid die een normaal voorzichtige en oplettende mens (bestuurder) in acht behoort te nemen, kan hantering van dezelfde – de juiste – maatstaf nog steeds tot verschillende uitkomsten leiden.
6. Herkomst van de maatstaf uit de feitenrechtspraak; een mogelijke verklaring
Waar komt de veelvuldig in de feitenrechtspraak gebruikte maatstaf voor de vaststelling van aanmerkelijke schuld in de zin van art. 6 WVW 1994 vandaan? Dat is enigszins speculeren, maar mogelijk speelt hier de conclusie van de A-G Machielse bij HR 27 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC7860, NJ 2008/441 m.nt. Keijzer onder NJ 2008/442 een rol. Machielse bezigt daarin precies die maatstaf: ‘Voor culpa is meer nodig dan het veronachtzamen van de voorzichtigheid en oplettendheid die van een normaal oplettende bestuurder mag worden verwacht.’39) De op rechtspraak.nl gepubliceerde vonnissen en arresten waarin deze maatstaf voorkomt dateren alle van na de datum van het arrest.
Interessanter, althans vanuit theoretisch-juridisch oogpunt, is de vraag waarop Machielse zijn standpunt baseert. De zaak betrof een geval van de hiervoor kort besproken momentane onoplettendheid. Het hof had de schuld bewezenverklaard en daartoe (onder meer) overwogen dat de verdachte ‘bij het oprijden van genoemde kruising niet de voorzichtigheid en oplettendheid [heeft] betracht die redelijkerwijs van de bestuurder van een motorrijtuig in bedoelde omstandigheden mag worden verwacht’ en dat ‘een normaal oplettende bestuurder in bovengenoemde omstandigheden de naderende fietser redelijkerwijs kan waarnemen en in staat kan zijn hierop zijn handelen af te stemmen.’ Machielse stelt daar het volgende tegenover:
‘3.12. Door te overwegen dat verdachte, gelet op de door het hof eerder genoemde ter plaatse geldende omstandigheden bij het oprijden van de kruising niet de voorzichtigheid en oplettendheid heeft betracht die redelijkerwijs van de bestuurder van een motorrijtuig in bedoelde omstandigheden mag worden verwacht en dat een normaal oplettende bestuurder in deze omstandigheden de naderende fietser redelijkerwijs kon waarnemen en in staat kon zijn hierop zijn handelen af te stemmen, heeft het hof mijns inziens de mogelijkheid opengelaten dat de fout van verdachte nog niet het niveau van culpa, een min of meer grove of aanmerkelijke onachtzaamheid, onvoorzichtigheid of nalatigheid, heeft bereikt en niet uitgesloten dat de fout van verdachte slechts als gewone verkeersovertreding te kwalificeren was. Voor culpa is meer nodig dan het veronachtzamen van de voorzichtigheid en oplettendheid die van een normaal oplettende bestuurder mag worden verwacht.[...] Als voor culpa voldoende zou zijn het niet betrachten van de voorzichtigheid en oplettendheid die redelijkerwijs van een weggebruiker kan worden verwacht of een gedraging die niet overeenkomt met datgene wat van een normaal oplettende bestuurder mag worden gevergd, vervaagt de grens van de culpa met de eenvoudige verkeersovertreding en breidt het culpoze misdrijf zich onaanvaardbaar uit ten koste van de eenvoudige verkeersovertreding.’
Het oordeel van het hof draagt ook niet de goedkeuring van de Hoge Raad weg:
‘Anders dan het Hof kennelijk heeft geoordeeld, kan uit de enkele omstandigheid dat de verdachte in de door het Hof vastgestelde omstandigheden van het geval de fietser aan wie hij voorrang had dienen te verlenen niet heeft gezien hoewel deze voor hem wel waarneembaar moet zijn geweest en de verdachte daarop zijn rijgedrag moet hebben kunnen afstemmen, niet volgen dat de verdachte, zoals is bewezenverklaard, zich “aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend” heeft gedragen. De bewezenverklaring is derhalve niet naar de eis der wet met redenen omkleed.’
Het arrest geeft aanleiding tot enkele opmerkingen. Een eerste is dat ’s Hofs arrest, de conclusie en ’s Raads arrest het hiervoor gemaakte punt lijken te illustreren dat het aanleggen van verschillende maatstaven niet hoeft te leiden tot verschillende uitkomsten, terwijl het aanleggen van dezelfde maatstaf geen garantie is dat de uitkomsten niet toch verschillen. Het hof heeft aanmerkelijke schuld bewezenverklaard en zich bediend van – zo lijkt het althans; zie echter de volgende paragraaf – de juiste maatstaf: het overweegt dat de verdachte niet de voorzichtigheid en oplettendheid heeft betracht die redelijkerwijs van de bestuurder van een motorrijtuig mag worden verwacht en dat de normaal oplettende bestuurder de naderende fietser redelijkerwijs kon waarnemen en in staat kon zijn hierop zijn handelen af te stemmen. A-G Machielse stelt deze overwegingen niet ter discussie, maar is van mening dat het hof aldus de mogelijkheid heeft opengelaten dat de fout van de verdachte geen aanmerkelijke schuld oplevert. Daarvoor zou meer nodig zijn dan het niet betrachten van de voorzichtigheid en oplettendheid die redelijkerwijs van een weggebruiker kan worden verwacht of een gedraging die niet overeenkomt met datgene wat van een normaal oplettende bestuurder mag worden gevergd. Machielse bedient zich dus van een onjuiste maatstaf en komt tot de conclusie dat de uitspraak niet in stand kan blijven. De Hoge Raad past impliciet dezelfde – juiste – maatstaf toe als het hof heeft gedaan, en dus een andere dan de A-G, maar is wel met de A-G van mening dat de uitspraak niet in stand kan blijven.
Maar hoe zit het dan met het gevaar waarop Machielse wijst? Vervaagt niet de grens tussen culpa en de eenvoudige verkeersovertreding als voor aanmerkelijke schuld voldoende is dat niet de voorzichtigheid en oplettendheid in acht is genomen die van de normale en voorzichtige bestuurder wordt geëist? Indien de Hoge Raad inderdaad (impliciet) deze maatstaf heeft toegepast, is dat (dus) niet het geval. ‘Kijken maar niet waarnemen (wat wel waarneembaar is)’ levert volgens de Hoge Raad, zo bleek eerder ook al, nog geen aanmerkelijke onvoorzichtigheid, geen aanmerkelijke schuld op. Als de Hoge Raad daarbij als maatstaf aanhoudt dat van aanmerkelijke schuld sprake is als niet de voorzichtigheid en oplettendheid is betracht die de normaal voorzichtige en oplettende bestuurder behoort te betrachten, dan kan het arrest zo worden gelezen dat, anders dan het hof oordeelde, de enkele momentane onoplettendheid die tot overtreding van een voorrangsregel leidt een fout is die ook de normaal voorzichtige en oplettende bestuurder ‘mag’ maken.40) En dan brengt hantering van deze maatstaf dus ook niet mee dat geen verschil bestaat tussen het culpose verkeersmisdrijf van art. 6 WVW 1994 en de eenvoudige verkeersovertreding (in casu geen voorrang verlenen). Een enkel moment van onoplettendheid mag dan onvoldoende zijn voor het culpose verkeersmisdrijf van art. 6 WVW 1994, het zou wel voldoende kunnen zijn voor avas-schuld die bij een eenvoudige verkeersovertreding volstaat. Het is overigens niet duidelijk welke maatstaf de Hoge Raad voor die avas-schuld aanlegt. Aansluitend bij de wetsgeschiedenis is het niet betrachten van de voorzichtigheid en oplettendheid die de meest voorzichtige en meest oplettende mens betracht een mogelijke maatstaf.41) Hiervoor, in paragraaf 5, bleek dat de feitenrechter daar soms van uitgaat (‘niet de uiterste voorzichtigheid in acht genomen’). Maar de lat kan ook iets lager worden gelegd: het niet betrachten van de voorzichtigheid en oplettendheid die de zeer voorzichtige mens betracht.
7. Maatstaf voor aanmerkelijke schuld (en maatstaf voor avas-schuld): het luistert nauw
De overwegingen van het hof in het zojuist besproken arrest geven aanleiding tot nog een kanttekening. Hiervoor is opgemerkt dat het hof de juiste maatstaf lijkt toe te passen. Nu past het hof in zijn overwegingen twee keer een maatstaf toe. Het hof overweegt dat ‘een normaal oplettende bestuurder in bovengenoemde omstandigheden de naderende fietser redelijkerwijs kan waarnemen en in staat kan zijn hierop zijn handelen af te stemmen.’ Bij deze formulering is bepalend wat redelijkerwijs van een normaal oplettende bestuurder mag worden gevergd. Dat correspondeert met de rechtens juiste maatstaf: van aanmerkelijke schuld is sprake indien niet de voorzichtigheid en oplettendheid is betracht die een normaal voorzichtige en oplettende bestuurder behoort te betrachten. Het hof overweegt echter ook dat de verdachte ‘niet de voorzichtigheid en oplettendheid [heeft] betracht die redelijkerwijs van de bestuurder van een motorrijtuig in bedoelde omstandigheden mag worden verwacht’. Daarmee bedoelt het hof vermoedelijk hetzelfde uit te drukken (ook Machielse gaat daarvan uit),42) maar tussen de twee formuleringen bestaat wel verschil. Bij de tweede formulering is niet bepalend wat redelijkerwijs van een normaal oplettende bestuurder, maar wat redelijkerwijs van een bestuurder aan voorzichtigheid en oplettendheid mag worden verwacht. Dit is als maatstaf voor aanmerkelijke schuld op zichzelf beschouwd problematisch. Inderdaad kan de bestuurder die de voorzichtigheid en oplettendheid heeft betracht die redelijkerwijs van de bestuurder mag worden geëist moeilijk aanmerkelijke schuld worden verweten. Maar kan deze bestuurder eigenlijk wel enige schuld worden verweten? Wat kan van een bestuurder meer worden verwacht dan dat hij de voorzichtigheid en oplettendheid betracht die redelijkerwijs van een bestuurder kan worden gevergd? De bestuurder die een eenvoudige verkeersovertreding begaat, gaat in zo’n geval toch ook vrijuit vanwege afwezigheid van alle schuld? In welke zin is deze maatstaf dus problematisch? Voor aanmerkelijke schuld is een hogere schuldgraad vereist dan voor avas-schuld, maar de bij deze tweede formulering gebruikte maatstaf voor aanmerkelijke schuld lijkt geen ruimte te laten voor een lagere schuldgraad.43) Om die reden kan dit niet de juiste maatstaf voor aanmerkelijke schuld zijn – in zoverre heeft Machielse dus toch gelijk. Wel is het een mogelijke maatstaf voor de avas-schuld.
De met de tweede formulering uitgedrukte maatstaf kan wel vaker in de feitenrechtspraak worden aangetroffen, maar dan juist níet – en dus terecht niet – als maatstaf voor aanmerkelijke schuld, maar als maatstaf voor avas-schuld:
‘De rechtbank stelt voorop dat verdachte met voornoemde handelwijze niet de voorzichtigheid en oplettendheid heeft betracht die redelijkerwijs van de bestuurder van een motorrijtuig [...] mag worden verwacht. Voor schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994 is volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad echter meer nodig dan het veronachtzamen van de voorzichtigheid en oplettendheid die van een normaal oplettende bestuurder mag worden verwacht.’44)
De verdachte in deze zaak wordt vrijgesproken van het culpose verkeersmisdrijf en veroordeeld wegens overtreding van art. 5 WVW 1994, gevaar op de weg veroorzaken, waarvoor avas-schuld volstaat. Die schuld is er in dit geval omdat de verdachte ‘niet de voorzichtigheid en oplettendheid heeft betracht die redelijkerwijs van de bestuurder van een motorrijtuig [...] mag worden verwacht.’ Dat kan een juiste maatstaf voor avas-schuld zijn, zo bleek hiervoor. Tegelijk hanteert de rechtbank een onjuiste maatstaf voor aanmerkelijke schuld nu daarvoor meer nodig zou zijn dan het veronachtzamen van de voorzichtigheid en oplettendheid die van een normaal oplettende bestuurder mag worden verwacht.
De uitspraak laat ten slotte nog iets zien. Bij avas-schuld kijkt de rechtbank naar wat van een bestuurder mag worden verwacht, bij aanmerkelijke schuld naar wat van de normaal oplettende bestuurder mag worden verwacht. Maatstaf voor avas-schuld is dat de verdachte niet de voorzichtigheid en oplettendheid heeft betracht die redelijkerwijs van een bestuurder mag worden verwacht; voor aanmerkelijke schuld is de maatstaf dat meer nodig is dan het veronachtzamen van de voorzichtigheid en oplettendheid die van een normaal oplettende bestuurder mag worden verwacht. Net als het hof in het hiervoor besproken arrest, lijkt de rechtbank met de ‘bestuurder’ dezelfde (criterium)figuur te bedoelen als de ‘normaal oplettende bestuurder’. Alleen dan immers sluiten de twee maatstaven op elkaar aan. Als voor aanmerkelijke schuld meer nodig zou zijn dan het veronachtzamen van de voorzichtigheid en oplettendheid die van een normaal oplettende bestuurder mag worden verwacht, ligt het voor de hand dat voor avas-schuld juist níet meer nodig is dan het veronachtzamen van de voorzichtigheid en oplettendheid die van een normaal oplettende bestuurder mag worden verwacht. Maar laat dat nou net de (vermoedelijk) rechtens correcte maatstaf voor aanmerkelijke schuld in art. 6 WVW 1994 zijn.
8. Afsluiting
Deze bijdrage besprak de maatstaf voor aanmerkelijke schuld, in het bijzonder de verkeersschuld in art. 6 WVW 1994. Daarover schrijven Kelk en De Jong (zie ook het citaat boven de inleiding): ‘Het is en blijft een hachelijke maatstaf die de rechter in deze ter beschikking staat, maar er is geen alternatief.’45) Zo is het, helaas. Nu gaan de auteurs er daarbij nog van uit dat wél duidelijk is hoe deze (hachelijke) maatstaf luidt. En zo is het niet, helaas. Gelet op de stand van zaken in de rechtspraak zou het een goede zaak zijn als de Hoge Raad zich weer eens uitlaat over de maatstaf volgens welke de schuld, in het bijzonder bij het culpose verkeersmisdrijf, aanmerkelijk is.
1. Hof Amsterdam 8 maart 2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:724.
2. Rb. Zeeland-West-Brabant 7 februari 2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:678.
3. Rb. Amsterdam 30 december 2016, ECLI:NL:RBAMS:2016:9038.
4. C. Kelk/F. de Jong, Studieboek materieel strafrecht, Deventer: Wolters Kluwer 2019, p. 307.
5. Onzeker is of ook het uit het verkeersongeval voortvloeiende ernstige gevolg (dood of letsel) aan schuld te wijten moet zijn of dat dit gevolg geobjectiveerd is.
6. Dood of letsel door schuld in het verkeer (art. 6 WVW 1994) is, evenals bijvoorbeeld dood (of zwaar lichamelijk letsel) door schuld (art. 307, 308 Sr), een culpoos gevolgsdelict. Het gevolg moet aan de schuld te wijten zijn. De schuld omvat dan ook de gedraging of het gedrag waardoor het gevolg is veroorzaakt.
7. De verwijtbaarheid hoeft dus niet aanmerkelijk te zijn; zie hierover onder meer J. de Hullu, Materieel strafrecht, Deventer: Kluwer 2021, p. 251; K. Lindenberg en H.D. Wolswijk, Het materiële strafrecht, Deventer: Wolters Kluwer 2021, p. 160. Dat is bij een opzetdelict, waarvoor de dader ook slechts aansprakelijk kan zijn indien het begaan van het delict hem te verwijten is, niet anders.
8. Omdat de elementschuld bij overtredingen (doorgaans) geen bestanddeel is, hoeft deze schuld ook niet ten laste te worden gelegd. Ontbreken ervan leidt dan ook niet tot vrijspraak, maar tot ontslag van alle rechtsvervolging.
9. Het maken van onderscheid in schuldgraad tussen bestanddeelschuld en avas-schuld wordt vanuit strafrechtstheoretisch perspectief geproblematiseerd door A.A. van Dijk, Strafrechtelijke aansprakelijkheid heroverwogen: Over opzet,schuld, schulduitsluitingsgronden en straf, Maklu: Apeldoorn 2008, p. 197-209.
10. J. Remmelink, Mr. D. Hazewinkel-Suringa’s Inleiding tot de studie van het Nederlandse strafrecht, Deventer: Gouda Quint 1996, p. 377. Zie ook HR 7 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU2878, NJ 2012/119 over het ‘ontbreken van voldoende verwijtbaarheid’.
11. H.J. Smidt, Geschiedenis van het Wetboek van Strafrecht, deel I, Haarlem: H.D. Tjeenk Willink 1891, p. 85.
12. Smidt, a.w., p. 86. Als voorbeeld wordt een arts genoemd, die niet al schuld heeft als hij niet als de ‘uitmuntendste medicus’ heeft gehandeld, maar pas als hij niet heeft gedaan wat van ‘medici in ’t algemeen’ wordt gevorderd.
13. Zie hierover meer algemeen G.K. Schoep en J.M. ten Voorde, ‘De maat(man) genomen. De plaats en rol van de maatman in het burgerlijk recht voor de strafrechtelijke culpa doordacht’, in: C.P.M. Cleiren, J.P. van der Leun en P.M. Schuyt (red.), Vervlechting van domeinen. Opstellen aangeboden aan prof. mr. J.L de Wijkerslooth, Deventer: Kluwer 2010, p. 85-102.
14. HR 14 november 1887, W 5509. Zie ook HR 25 april 1916, W 9970.
15. HR 25 april 1927, W 11682.
16. Zie wel nog HR 6 mei 1969, NJ 1970/32, over onjuiste adviezen van een loods op een zeeschip (schuld in art. 351bis Sr, culpoos beschadigen van een werk van openbaar nut): maatstaf is ‘de voorzichtigheid, die van elke loods mag en moet worden geeist’. De Hoge Raad is wel blijven wijzen op het vereiste dat de schuld aanmerkelijk moet zijn. Zie hierover ook W.H. Vellinga, Van mate van schuld: over ondergrens (en bovengrens) van de culpa in het Nederlandse strafrecht, Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2012, p. 154 e.v.
17. Zie De Hullu, a.w., p. 250; Kelk/De Jong, a.w., p. 307, 398; Lindenberg en Wolswijk, a.w., p. 157; J.W. Fokkens, E.J. Hofstee en A.J.M. Machielse (red.), Het Wetboek van Strafrecht – Noyon, Langemeijer, Remmelink, Deventer: Wolters Kluwer, Inleiding, aant. 6.7 (online, bijgewerkt tot 23 november 2021); A.J.M. Machielse in J. Boksem e.a. (red.), Handboek Strafzaken, 36.2.1 (Wat is culpa?), Deventer: Wolters Kluwer (online, bijgewerkt tot 1 april 2018).
18. Zie bijvoorbeeld W.H. den Harder, Aanmerkelijk onvoorzichtig, Rotterdam 2006, p. 7, 161, die zich wel afvraagt of deze maatstaf soms niet slechts ‘op papier’ geldt en in werkelijkheid uiterste voorzichtigheid wordt gevergd; A.E. Harteveld en R. Robroek, Hoofdwegen door het verkeersrecht, Deventer: Wolters Kluwer 2021, p. 100, 112. Anders echter J.B.H.M. Simmelink, ‘Dood en letsel in het verkeersrecht (artikel 6 WVW 1994)’, DD 2006, 41, p. 596 e.v.; zie ook hierna, paragraaf 5 en noot 31.
19. Dat kan echter niet verbazen als het uitgangspunt is dat een en ander afhangt van de omstandigheden van het geval. En dat dát het uitgangspunt is, hoeft evenmin verbazing te wekken. Bij commune schuldmisdrijven is het niet anders.
20. D.H. de Jong, ‘Het strafrechtelijk schuldbegrip: ontwikkeling of ontbinding’, DD 1999, p. 5.
21. Conclusie A-G Vellinga bij HR 29 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD0544, NJ 2008/440 m.nt. Keijzer onder NJ 2008/442, VR 2008/83 m.nt. De Jong.
22. Zie onder meer HR 29 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD0544, NJ 2008/440 m.nt. Keijzer onder NJ 2008/442, VR 2008/83 m.nt. De Jong; HR 27 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC7860, NJ 2008/441 m.nt. Keijzer onder NJ 2008/442; HR 28 oktober 2008, ECLI:NL:HR:2008:BE9800, NJ 2008/442 m.nt. Keijzer. De annotator formuleert het aansprekend: ‘Kijken is een activiteit die mag worden verlangd; zien is een geschenk dat soms uitblijft.’
23. Zie bijvoorbeeld HR 21 april 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG9142, NJ 2009/209.
24. Rb. Noord-Nederland 13 september 2022, ECLI:NL:RBNNE:2022:3413 (dit is echter een willekeurig voorbeeld, zie hierna de hoofdtekst).
25. Rb. Overijssel 4 november 2014, ECLI:NL:RBOVE:2014:5829.
26. Recente voorbeelden: Rb. Overijssel 10 februari 2023, ECLI:NL:RBOVE:2023:505; Rb. Zeeland-West-Brabant 6 februari 2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:675; Rb. Noord-Nederland 13 september 2022, ECLI:NL:RBNNE:2022:3413; Rb. Midden-Nederland 7 juli 2022, ECLI:NL:RBMNE:2022:2661; Rb. Limburg 23 februari 2022, ECLI:NL:RBLIM:2022:1333; Rb. Amsterdam 15 april 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:1811; Rb. Gelderland 19 december 2014, ECLI:NL:RBGEL:2014:7906.
27. Hof Amsterdam 8 maart 2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:724; Hof Arnhem-Leeuwarden 21 juni 2019, ECLI:NL:GHARL:2019:5138; Hof ’s-Hertogenbosch 11 juni 2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:2095. Het Hof Den Haag is dus de uitzondering.
28. Bij sommige formuleringen is de maatstaf in die zin gebrekkig, dat niet duidelijk óf wel meer nodig is. Dat is het geval wanneer enkel wordt gesteld dat ‘het verkeersgedrag van de verdachte wordt afgemeten aan dat wat van een automobilist in het algemeen en gemiddeld genomen mag worden verwacht’. Zie bijv. Hof ’s-Hertogenbosch 24 februari 2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:640; Hof Arnhem-Leeuwarden 5 juli 2016, ECLI:GHARL:2016:5610. Zo geformuleerd wordt enkel de criteriumfiguur omschreven en niet de maatstaf. Daardoor kan bedoeld zijn te zeggen dat al sprake is van aanmerkelijke schuld indien de verdachte niet heeft voldaan aan hetgeen in het algemeen en gemiddeld genomen van een automobilist mag worden geëist. Maar mogelijk is ook dat daar meer voor nodig is.
29. Rb. Zeeland-West-Brabant 7 februari 2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:678.
30. Rb. Gelderland 18 juli 2014, ECLI:NL:RBGEL:2014:4484. Zie ook Rb. Noord-Nederland 21 oktober 2014, ECLI:NL:RBNNE:2014:5247.
31. Simmelink, a.w., p. 596. Zie ook Van Dijk, a.w., p. 42, 43: nodig is dat ‘de handelwijze van de actor substantieel afwijkt van een bepaalde contrafactische standaard of maatstaf.’ Van Dijk wijst erop dat deze omschrijving ook in veel common law landen wordt gebruikt. Zie ook de Amerikaanse Model Penal Code, die overigens geen formele status heeft, waar ‘negligently’ in art. 2.02 lid 2 sub d wordt omschreven als ‘a gross deviation from the standard of care that a reasonable person would observe in the actor’s situation’ [curs. HW].
32. Rb. Noord-Nederland 4 april 2016, ECLI:NL:RBNNE:2016:2788.
33. Ik ga ervan uit dat met ‘meer nodig’ niet bedoeld is slechts tot uitdrukking te brengen dat het ‘(heel) duidelijk’ moet zijn dat de verdachte niet de voorzichtigheid in acht heeft genomen die de normaal voorzichtige mens (bestuurder) in acht neemt. Voor dat laatste is natuurlijk wel (heel) veel te zeggen, maar ook dan geldt toch materieelrechtelijk dat niet ‘meer nodig’ is.
34. Rb. Amsterdam 30 december 2016, ECLI:NL:RBAMS:2016:9038.
35. Hof Den Haag 21 december 2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:2547. Ander voorbeeld van dood door schuld: Rb. Zwolle-Lelystad 21 oktober 2008, ECLI:NL:RBZLY:2008:BG1021 (nodig is ‘dat vastgesteld kan worden dat de verdachte onachtzamer en nalatiger is geweest dan een normale andere brugwachter in die omstandigheden (de zogeheten culpa lata, grove schuld)’).
36. Rb. Overijssel 11 februari 2020, ECLI:NL:RBOVE:2020:539. Zie ook Rb. Maastricht 9 april 2010, ECLI:NL:RBMAA:2010:BM0577 (‘De rechtbank is van oordeel dat verdachte en haar medeverdachte niet de uiterste voorzichtigheid in acht hebben genomen [...]. Van aanmerkelijke onvoorzichtigheid, onachtzaamheid of nalatigheid zoals bedoeld in artikel 307 Sr is naar het oordeel van de rechtbank echter geen sprake. Daarvoor is het verwijt dat verdachte en haar medeverdachte treft te gering’).
37. Conclusie (ECLI:NL:PHR:2005:AP8469) bij HR 1 februari 2005, ECLI:NL:HR:2005:AP8469, NJ 2006/422 (Vuurwerkramp Enschede) over art. 158 Sr (culpoos veroorzaken van brand). Zie ook de conclusie van de P-G Silvis (ECLI:NL:PHR:2019:1109) bij HR 31 maart, 2020, ECLI:NL:HR:2020:504, NJ 2020/251 m.nt. Sackers.
38. Dat in het concrete geval op die vraag idealiter maar één ‘juist antwoord’ bestaat (denk aan Dworkins alwetende rechter Hercules), is iets anders. En ter voorkoming van misverstand: natuurlijk wordt iedere bestuurder geacht de (concrete) verkeersvoorschriften in acht te nemen (voorrang verlenen, aan maximumsnelheid houden enz.); dáárover kan niet verschillend worden gedacht. En het niet in acht nemen van die voorschriften is ook wel een (sterke) indicatie dat van aanmerkelijke onvoorzichtigheid sprake is, maar het is daarvoor niet zonder meer voldoende, zoals de rechtspraak laat zien (in het bijzonder die over momentane onoplettendheid; zie daarover ook hierna, paragraaf 6).
39. Onder verwijzing naar onder meer Simmelink (zie noot 31). De A-G Paridaens staat op hetzelfde standpunt; zie de conclusie (ECLI:NL:PHR:2020:1248, rdnr 15) bij HR 2 februari 2021, ECLI:NL:HR:2021:128.
40. Zie ook Harteveld en Robroek, a.w., p. 112, 113. Zie ook noot 38: natuurlijk mag hij die fout niet maken; hij begaat immers een verkeersovertreding. Waar het om gaat is dat deze fout onvoldoende is voor aanmerkelijke schuld.
41. De wetgever van 1886 heeft zich over een maatstaf voor de avas-schuld niet uitgelaten, wat niet vreemd is omdat de avas-schuld destijds nog niet was erkend (‘leer van het materiële feit’). Dat gebeurde pas in 1916, in het bekende Melk en waterarrest (HR 14 februari 1916, NJ 1916, p. 681 e.v.) Om dezelfde reden zal de Hoge Raad dat in zijn rechtspraak van eind negentiende, begin twintigste eeuw, waarin hij wel de maatstaf voor de bestanddeelschuld formuleert, niet hebben gedaan.
42. Zie bijvoorbeeld ook Rb. Gelderland 31 oktober 2014, ECLI:NL:RBGEL:2014:6846: ‘Verdachte heeft derhalve bij het oprijden van de rotonde niet de oplettendheid betracht die redelijkerwijs van de bestuurder van een motorrijtuig onder de vorengenoemde omstandigheden mag worden verwacht. De rechtbank concludeert dat verdachte zich aanmerkelijk onoplettend heeft gedragen en daarmee schuld heeft aan het ongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.’
43. Voor de duidelijkheid (zie ook paragrafen 5 en 6): de maatstaf volgens welke de schuld aanmerkelijk is als de verdachte niet de voorzichtigheid en oplettendheid heeft betracht die van een normaal voorzichtige en oplettende bestuurder wordt gevergd, laat wel ruimte voor een lagere schuldgraad voor avas-schuld: dan heeft de verdachte niet gedaan wat de meest voorzichtige bestuurder zou doen (niet de uiterste voorzichtigheid hebben betracht) of wat de zeer voorzichtige bestuurder zou doen.
44. Rb. Noord-Nederland 4 april 2016, ECLI:NL:RBNNE:2016:2788.
45. Kelk/De Jong, a.w., p. 307.