Datum uitgave:
VR 2020/78 Driewielig motorvoertuig zonder gesloten carrosserie. Draagplicht autogordel. Draagplicht helm. Wijziging feitcode.
Aan de betrokkene is bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 140,- opgelegd ter zake van “in een motorvoertuig voorin geen autogordel gebruiken (feitcode R533)”.Het onderhavige voertuig is een driewielig motorvoertuig zonder gesloten carrosserie. Artikel 59, eerste lid, van het RVV 1990, houdende de plicht tot het dragen van een autogordel voor bestuurders en passagiers van in die bepaling genoemde motorvoertuigen, is dan ook niet van toepassing. De vraag die voorligt is of de feitcode kan worden gewijzigd naar R536C: als bestuurder, passagier van een motorfiets dan wel
VR 2020/79 Parkeerverbod. Verkeersbesluit. Internet. Google Maps.
Aan betrokkene wordt het verwijt gemaakt dat op 15 november 2017 met het voertuig met het kenteken XXX-00-Y op de A-straat te Gouda is geparkeerd bij één van de borden E4 tot en met E10, E12 of E13 v/d bijlage I van het Rvv 1990, terwijl betrokkene toen de kentekenhouder van dit voertuig was.In het dossier bevinden zich foto's van de gedraging, waarop het voertuig met kenteken XXX-00-Y zichtbaar is. De gegevens die bij de foto's vermeld staan, komen overeen met de gedragingsgegevens in het zaakoverzicht. Uit deze foto’s blijkt bovendien op welk moment de foto is gemaakt, namelijk 15 november
VR 2020/80 Cassatie in het belang der wet. Toekenning van proceskostenvergoeding in WAHV-zaken.
Het hof (zie VR 2019/185) heeft als criterium geformuleerd - waarbij het aansluiting heeft gezocht bij de regeling van de vergoeding van kosten op grond van artikel 591a Sv - dat de vraag of een betrokkene in het gelijk is gesteld, alleen bevestigend is te beantwoorden als de inleidende beschikking is vernietigd. Deze maatstaf is in zijn algemeenheid niet juist, omdat daaronder ook situaties kunnen worden gebracht waarin de betrokkene materieel wel geheel of gedeeltelijk in het gelijk is gesteld en de kosten dus in zoverre als regel redelijkerwijs voor vergoeding in aanmerking zouden moeten
VR 2020/81 Ongeldig rijbewijs. Wetenschap.
De verdachte werd vervolgd ter zake van het rijden met een motorfiets terwijl hij wist dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard.Uit de bewijsvoering kan niet zonder meer volgen dat de verdachte op 20 juli 2016 ‘wist’ dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. Anders dan het hof heeft geoordeeld, is de omstandigheid dat het besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs van de verdachte per aangetekende brief is verzonden naar het toenmalige adres van de verdachte en de verdachte zijn rijbewijs kennelijk op 23 november 2012 heeft ingeleverd, daartoe niet voldoende. Evenmin kan dit worden
VR 2020/82 Herziening. Novum. Gegeven.
De aanvrager is veroordeeld ter zake besturen van een motorrijtuig terwijl zijn rijbewijs ongeldig is verklaard. Het rijbewijs van de aanvrager is in 2007 door het CBR ongeldig verklaard omdat de aanvrager niet heeft meegewerkt aan de EMA. De omstandigheid dat de aanvrager in 2016 door het hof Amsterdam is vrijgesproken van het rijden onder invloed van alcohol in 2006, brengt niet mee dat het (onherroepelijke) besluit van het CBR tot ongeldigverklaring van het rijbewijs van aanvrager - met terugwerkende kracht en van rechtswege - is komen te vervallen. Hieruit volgt dat het in de aanvraag