Datum uitgave:
VR 2022/18 De overeenkomst van personenvervoer
VR 2022/18 De overeenkomst van personenvervoer Prof. mr. M.H. Claringbould * * Em. hoogleraar Zeerecht Universiteit Leiden en Of Counsel bij Van Traa Advocaten te Rotterdam. 1. Inleiding In deze bijdrage 1) staat de vraag centraal wanneer er sprake is van een overeenkomst van personenvervoer. Zoals ik in par. 5, 6 en 7 signaleer, kan dat tot verrassende inzichten leiden. De vraag of sprake is van een overeenkomst van personenvervoer is relevant voor de toepasselijkheid van dwingendrechtelijke bepalingen die afwijken van het 'reguliere' aansprakelijkheidsrecht, soms met vergaande consequenties
VR 2022/19 Verkeerstekens op borden. Aanwezigheid. Bewijs.
Aan de betrokkene is als kentekenhouder een sanctie opgelegd voor: “als bestuurder handelen in strijd met een geslotenverklaring in beide richtingen”. In het Beleidskader digitale handhaving geslotenverklaringen en voetgangersgebieden (versie augustus 2018) is onder de kop “Randvoorwaarden en uitgangspunten” - onder meer - het volgende opgenomen: “Indien camerasystemen in werking zijn waarop de borden niet zichtbaar zijn, dan zal een (minimaal) maandelijkse omgevingsschouw moeten plaatsvinden door een opsporingsambtenaar. Deze legt in een proces-verbaal vast dat de borden en de daarbij
VR 2022/20 Verkeersteken. Aanwezigheid. Bewijs.
Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een sanctie opgelegd voor: “als (snor)fietser bij ontbreken (verpl.) (brom)fietspad niet de rijbaan gebruiken” (bord G7, voetgangerszone).Het hof neemt op grond van het door de advocaat-generaal ingebrachte proces-verbaal aan dat er maandelijks een controle plaatsvindt op de aanwezigheid van de hiervoor beschreven bebording. Omtrent het resultaat van deze controles vermeldt het proces-verbaal echter niets. Aldus kunnen op grond van de inhoud van dit proces-verbaal geen nadere vaststellingen worden gedaan omtrent de bebording
VR 2022/21 Verkeersteken. Onbevoegd geplaatst. Geen matiging of achterwege laten sanctie.
De Hoge Raad heeft bij uitspraak van 16 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1055, anders dan het hof eerder oordeelde, bepaald dat de omstandigheid dat een verkeersteken dat een gebod of verbod inhoudt, niet met inachtneming van de daarvoor geldende wettelijke voorschriften is geplaatst, niet kan worden aangemerkt als een omstandigheid als bedoeld in artikel 9 lid 2, aanhef en onder b, Wahv, dat wil zeggen noch als een omstandigheid waaronder de gedraging heeft plaatsgevonden, noch als een omstandigheid waarin de betrokkene verkeert. Het verweer dat de inleidende beschikking bij het ontbreken van het
VR 2022/22 Overschrijding redelijke termijn. Proceskosten.
De beslissing van de kantonrechter tot matiging van het sanctiebedrag is niet gegrond op een materiële beoordeling van de sanctiebeschikking, maar is uitsluitend gebaseerd op de door de kantonrechter geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn van berechting. Vaste jurisprudentie van het hof is dat bij een sanctie als deze in geval van overschrijding van de redelijke termijn van berechting met de vaststelling daarvan kan worden volstaan. Derhalve heeft de betrokkene geen rechtens te respecteren belang bij vergoeding van de proceskosten.