smartengeld

VR 2025/21 Aanrijding voetganger door auto met fatale gevolgen. Vordering smartengeld door erven.

Jurisprudentie

Op 31 augustus 2018 werd A, de moeder van de verzoekende partijen, op een zebrapad aangereden door een automobilist. A liep hierdoor ernstig letsel op waaronder hersenletsel, een verbrijzelde bovenarm, een gebroken linker sleutelbeen, dubbele beenbreuken en een verbrijzelde heupkom. Na een periode van ziekenhuisopname en verblijf in een verpleeghuis overleed zij. De verzekeraar van de automobilist, Euro Insurance, vertegenwoordigd in Nederland door Accident Management Services (AMS), heeft de aansprakelijkheid voor het ongeval erkend. Tijdens haar leven maakte A aanspraak op een vergoeding

VR 2025/20 Letselschade, whiplash, arbeidsongeschiktheid, aanvullend bedrag schadevergoeding, smartengeld.

Jurisprudentie

Op 26 oktober 2010 was X (eiseres) betrokken bij een verkeersongeval op de snelweg A2. Haar auto stond stil in een file toen een achteropkomende auto tegen haar achterkant botste. De bestuurder van die auto was verzekerd bij ASR, de aansprakelijkheid is erkend. Na het ongeval had X direct nekklachten en stijfheid. Neurologen diagnosticeerden een postwhiplashsyndroom. In juli 2013 werd X gezien bij een revalidatiearts. Vanwege aanhoudende klachten en druk op het werk nam ze een andere functie binnen het bedrijf aan. Na een beoordeling door het UWV in oktober 2013 werd X arbeidsongeschikt

VR 2025/18 Het belang van smartengeld voor slachtoffers

Artikel
VR 2025-2_illu
Als je slachtoffers van ernstige en blijvende personenschade vraagt naar de schade, dan beginnen ze als eerste over de immateriële gevolgen van het letsel. Het gaat dan over pijn, de klachten en beperkingen en het moeizame herstelproces, maar vooral over de fundamentele verandering die het letsel in het leven heeft teweeggebracht. Die gevolgen staan voor het slachtoffer centraal. De impact van het letsel is een olievlek, die zich uitbreidt van het dagelijks leven en werk, naar persoonlijke relaties, woonsituaties, et cetera. De kern van het leed is het verlies van autonomie en keuzevrijheid. Het leven kan niet meer worden geleefd zoals het slachtoffer dat wil leven. Het afhankelijk worden van anderen raakt een existentiële kernwaarde.

VR 2024/136 Verkeersongeval minderjarige. Vaststellen van schade. Berekening verlies van arbeidsvermogen.

Jurisprudentie

In deze zaak vordert X vergoeding voor de schade als gevolg van het verkeersongeval op 2 april 1999. X was destijds 11 jaar oud en werd die dag op zijn fiets aangereden door een streekbus. Hij kwam zodanig ten val dat hij aan het ongeval zwaar en blijvend hersenletsel overgehouden heeft. De rechtsvoorgangster van Allianz heeft aansprakelijkheid erkend, waarna de verdere schaderegeling op gang is gekomen. Een kinderneuroloog concludeerde in 2014 dat er sprake is van 58% blijvende functionele invaliditeit en dat X permanent afhankelijk is van een verblijf in een gezinsvervangend tehuis zonder

VR 2024/61 Werkgeversverplichting behoorlijke verzekering verkeersongevallen voor werknemers.

Jurisprudentie
Gedaagde is een bedrijf dat nationaal en internationaal transport voor andere bedrijven regelt met geleasde bedrijfsauto's. Eiser, een student bedrijfskunde, trad op 28 maart 2017 in dienst bij gedaagde als koerier op oproepbasis. Op 11 oktober 2017 raakte eiser ernstig gewond bij een eenzijdig ongeval tijdens zijn werk, waarbij hij meerdere snelheidslimieten overtrad. Eiser liep ernstig letsel op, waaronder miltverwijdering en botbreuken. Gedaagde had een bedrijfsaansprakelijkheidsverzekering (AVB) zonder dekking voor motorvoertuigongevallen. Ze hadden ook een werknemersongevallenverzekering

VR 2024/14 Begroot de strafrechter de hoogte van het smartengeld anders dan zijn civiele collega?

Artikel
VR2024-2_illu
Voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, heeft de gelaedeerde, op grond van artikel 6:106 BW, recht op een naar billijkheid vast te stellen bedrag. Dit geldt onder meer als de gelaedeerde lichamelijk letsel opliep, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Door de uitbreiding van de mogelijkheid voor slachtoffers van strafrechtelijk gesanctioneerde gedragingen om de door hen geleden schade te verhalen in het strafrecht, is in de afgelopen jaren een tendens te zien dat het steeds vaker de strafrechter is die de knopen doorhakt in het aansprakelijkheids- en schadevergoedingsrecht. Een van deze knopen is de begroting van smartengeld. Hoewel het toetsingskader voor de begroting van het smartengeld voor de civiele en de strafrechter hetzelfde is, zal uit het hiernavolgende (§ 2) blijken dat tot op heden de hoogst toegewezen bedragen in het strafrecht hoger zijn dan in het civiel recht. In deze bijdrage onderzoek ik of er een verklaring is voor het geconstateerde verschil in de hoogst toegewezen bedragen (§ 3). Daarna bespreek ik welke initiatieven er zijn om tot harmonisatie te komen (§ 4). Deze bijdrage sluit ik af met een oproep aan de rechtspraktijk om, vooruitlopend op de uitkomsten van de hiervoor bedoelde initiatieven, het verschil tussen het hoogste in het strafrecht toegewezen bedrag en de hoogste door de civiele rechter toegewezen bedragen weg te nemen (§ 5). Daarbij zie ik een duidelijke rol voor de belangenbehartiger van het gelaedeerde en herhaal ik, ook in deze context, mijn eerdere oproep op het LSA Congres in januari 2023 om ter bevordering van de rechtsontwikkeling niet minder, maar juist meer te procederen in letselschadezaken.

VR 2023/94 Schadestaatprocedure in letselschadezaak. Ongeval in vakantiepark.

Jurisprudentie

Bij vonnis van 6 februari 2019 is Roompot veroordeeld tot vergoeding van schade die eiser ten gevolge van een ongeval heeft geleden. Eiser viel in het zwembad van Roompot en liep hierbij een breuk op aan de rechterbovenarm. Er is een deskundigenonderzoek uitgevoerd door een neuroloog en orthopedisch chirurg van MediLibra Medische Expertise om vragen over de letselschade te beantwoorden. Beide partijen kregen de gelegenheid om te reageren op de conceptrapporten, maar zij hebben hier geen gebruik van gemaakt. De definitieve rapporten zijn door de experts op 16 februari 2022 uitgebracht. In de

VR 2023/66 Stelplicht en bewijslast hypothetische situatie. Smartengeld.

Jurisprudentie

Op 13 december 2004 is X een ongeval overkomen, waarvoor Bovemij aansprakelijkheid erkent. X vordert schadevergoeding en de rechtbank wijst slechts enkele schadeposten (deels) toe. X stelt hoger beroep in. Het hof bekrachtigt het bestreden vonnis en overweegt hiertoe als volgt. Om te beoordelen of inkomens- en pensioenschade is geleden, moet een vergelijking worden gemaakt tussen de huidige situatie en die zonder ongeval. De stelplicht en bewijslast dat X vanaf het ongeval tot 1 november 2014 (haar pensioengerechtigde leeftijd) in staat zou zijn geweest loonvormende arbeid te verrichten

VR 2023/40 Hoogte smartengeld. Afwijking van Smartengeldgids wegens persoonlijke, subjectieve omstandigheden.

Jurisprudentie

Op 25 mei 2019 wordt X als fietser aangereden door een bij Unigarant verzekerde auto. Unigarant erkent aansprakelijkheid. In geschil is de hoogte van het smartengeld. Unigarant is bereid € 5.000,- te betalen, maar X verzoekt € 22.500,- aan smartengeld. De rechtbank veroordeelt Unigarant om X € 7.500,- aan smartengeld te betalen en overweegt hiertoe als volgt. De Smartengeldgids schrijft in dit geval (hooguit) een bedrag van € 5.000,- voor. X stelt dat hiervan naar boven toe afgeweken moet worden, vanwege haar persoonlijke omstandigheden. Zij is onder volledige narcose geopereerd, heeft een

VR 2023/32 Meer grip op art. 6:101 BW in personenschadezaken

Artikel
VR2023-32_illu smartengeld
Eigen schuld is een kernleerstuk binnen het aansprakelijkheidsrecht, zo ook binnen het personenschaderecht. Niettemin gaat dit in art. 6:101 BW geregelde leerstuk gebukt onder een zogeheten grabbelton-effect en loterij-karakter: op voorhand is moeilijk in te schatten wélke omstandigheden een rol spelen bij de beoordeling van eigen schuld en evenzo wat vervolgens de uitkomst van de – aan de hand van de eenmaal relevant geachte omstandigheden – te maken afweging zal zijn. Vrij kort na de invoering van art. 6:101 BW in 1992 werd al geklaagd dat deze bepaling in de personenschadepraktijk ‘moeizame’ afwegingen vergt, voor de jurist ‘nauwelijks houvast’ biedt omdat toetsingscriteria ‘ontbreken of op zijn minst uiterst diffuus’ zijn, ‘te veel voor het incasseringsvermogen’ betreft en zelfs ‘niet toepasbaar’ is. In de loop der tijd is het beeld niet veel veranderd. Nog altijd is in min of meer vergelijkbare casus sprake van niet of maar moeilijk te verklaren verschillen in de toepassing van art. 6:101 BW. Dat is met het oog op de rechtsgelijkheid, voorspelbaarheid en aanvaardbaarheid van eigen-schuld-beslissingen onwenselijk. Zeker wanneer wordt bedacht dat juist in gevallen van personenschade veel op het spel kan staan; zowel voor het slachtoffer als de betalende partij vertegenwoordigt een ‘korting’ op de schadevergoeding vanwege eigen schuld al gauw ‘serieus’ geld. Ik meen dan ook dat het hoog tijd is voor een verbeterslag in de praktische hanteerbaarheid van art. 6:101 BW in personenschadezaken. Van de Hoge Raad zal de helpende hand hoogstwaarschijnlijk niet komen, aangezien oordelen over eigen schuld zich grotendeels aan de beoordeling in cassatie onttrekken. Dit terwijl de wetgever – de wetsgeschiedenis van art. 6:101 BW beslaat slechts drie pagina’s – het vooral aan de praktijk heeft overgelaten om invulling aan het leerstuk eigen schuld te geven. In mijn oratie heb ik daarom ‘de personenschadebranche’ (belangenbehartigers, advocaten, verzekeraars, feitenrechters) opgeroepen als het ware te komen tot een ‘spoorboekje’, waarin dossieroverstijgende ‘spelregels’ worden neergelegd over hoe met eigen schuld om te gaan. Met mijn oratie hoop ik een startschot te hebben gegeven, waarbij ikzelf al een aantal mogelijke ‘spelregels’ ter toepassing van art. 6:101 BW heb voorgesteld. In deze bijdrage werk ik alvast één specifieke ‘spelregel’ schriftelijk uit, geïnspireerd op de zogeheten ‘letselpiramide’ die in het verleden in het welbekende Smartengeldboek van de ANWB heeft gestaan. Aan de hand daarvan is in mijn ogen meer grip te krijgen op de factor ‘de ernst van het letsel’ in het kader van de in art. 6:101 BW genoemde billijkheid.