smartengeld

VR 2024/136 Verkeersongeval minderjarige. Vaststellen van schade. Berekening verlies van arbeidsvermogen.

Jurisprudentie

In deze zaak vordert X vergoeding voor de schade als gevolg van het verkeersongeval op 2 april 1999. X was destijds 11 jaar oud en werd die dag op zijn fiets aangereden door een streekbus. Hij kwam zodanig ten val dat hij aan het ongeval zwaar en blijvend hersenletsel overgehouden heeft. De rechtsvoorgangster van Allianz heeft aansprakelijkheid erkend, waarna de verdere schaderegeling op gang is gekomen. Een kinderneuroloog concludeerde in 2014 dat er sprake is van 58% blijvende functionele invaliditeit en dat X permanent afhankelijk is van een verblijf in een gezinsvervangend tehuis zonder

VR 2024/61 Werkgeversverplichting behoorlijke verzekering verkeersongevallen voor werknemers.

Jurisprudentie
Gedaagde is een bedrijf dat nationaal en internationaal transport voor andere bedrijven regelt met geleasde bedrijfsauto's. Eiser, een student bedrijfskunde, trad op 28 maart 2017 in dienst bij gedaagde als koerier op oproepbasis. Op 11 oktober 2017 raakte eiser ernstig gewond bij een eenzijdig ongeval tijdens zijn werk, waarbij hij meerdere snelheidslimieten overtrad. Eiser liep ernstig letsel op, waaronder miltverwijdering en botbreuken. Gedaagde had een bedrijfsaansprakelijkheidsverzekering (AVB) zonder dekking voor motorvoertuigongevallen. Ze hadden ook een werknemersongevallenverzekering

VR 2024/14 Begroot de strafrechter de hoogte van het smartengeld anders dan zijn civiele collega?

Artikel
VR2024-2_illu
Voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, heeft de gelaedeerde, op grond van artikel 6:106 BW, recht op een naar billijkheid vast te stellen bedrag. Dit geldt onder meer als de gelaedeerde lichamelijk letsel opliep, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Door de uitbreiding van de mogelijkheid voor slachtoffers van strafrechtelijk gesanctioneerde gedragingen om de door hen geleden schade te verhalen in het strafrecht, is in de afgelopen jaren een tendens te zien dat het steeds vaker de strafrechter is die de knopen doorhakt in het aansprakelijkheids- en schadevergoedingsrecht. Een van deze knopen is de begroting van smartengeld. Hoewel het toetsingskader voor de begroting van het smartengeld voor de civiele en de strafrechter hetzelfde is, zal uit het hiernavolgende (§ 2) blijken dat tot op heden de hoogst toegewezen bedragen in het strafrecht hoger zijn dan in het civiel recht. In deze bijdrage onderzoek ik of er een verklaring is voor het geconstateerde verschil in de hoogst toegewezen bedragen (§ 3). Daarna bespreek ik welke initiatieven er zijn om tot harmonisatie te komen (§ 4). Deze bijdrage sluit ik af met een oproep aan de rechtspraktijk om, vooruitlopend op de uitkomsten van de hiervoor bedoelde initiatieven, het verschil tussen het hoogste in het strafrecht toegewezen bedrag en de hoogste door de civiele rechter toegewezen bedragen weg te nemen (§ 5). Daarbij zie ik een duidelijke rol voor de belangenbehartiger van het gelaedeerde en herhaal ik, ook in deze context, mijn eerdere oproep op het LSA Congres in januari 2023 om ter bevordering van de rechtsontwikkeling niet minder, maar juist meer te procederen in letselschadezaken.

VR 2023/94 Schadestaatprocedure in letselschadezaak. Ongeval in vakantiepark.

Jurisprudentie

Bij vonnis van 6 februari 2019 is Roompot veroordeeld tot vergoeding van schade die eiser ten gevolge van een ongeval heeft geleden. Eiser viel in het zwembad van Roompot en liep hierbij een breuk op aan de rechterbovenarm. Er is een deskundigenonderzoek uitgevoerd door een neuroloog en orthopedisch chirurg van MediLibra Medische Expertise om vragen over de letselschade te beantwoorden. Beide partijen kregen de gelegenheid om te reageren op de conceptrapporten, maar zij hebben hier geen gebruik van gemaakt. De definitieve rapporten zijn door de experts op 16 februari 2022 uitgebracht. In de

VR 2023/66 Stelplicht en bewijslast hypothetische situatie. Smartengeld.

Jurisprudentie

Op 13 december 2004 is X een ongeval overkomen, waarvoor Bovemij aansprakelijkheid erkent. X vordert schadevergoeding en de rechtbank wijst slechts enkele schadeposten (deels) toe. X stelt hoger beroep in. Het hof bekrachtigt het bestreden vonnis en overweegt hiertoe als volgt. Om te beoordelen of inkomens- en pensioenschade is geleden, moet een vergelijking worden gemaakt tussen de huidige situatie en die zonder ongeval. De stelplicht en bewijslast dat X vanaf het ongeval tot 1 november 2014 (haar pensioengerechtigde leeftijd) in staat zou zijn geweest loonvormende arbeid te verrichten

VR 2023/40 Hoogte smartengeld. Afwijking van Smartengeldgids wegens persoonlijke, subjectieve omstandigheden.

Jurisprudentie

Op 25 mei 2019 wordt X als fietser aangereden door een bij Unigarant verzekerde auto. Unigarant erkent aansprakelijkheid. In geschil is de hoogte van het smartengeld. Unigarant is bereid € 5.000,- te betalen, maar X verzoekt € 22.500,- aan smartengeld. De rechtbank veroordeelt Unigarant om X € 7.500,- aan smartengeld te betalen en overweegt hiertoe als volgt. De Smartengeldgids schrijft in dit geval (hooguit) een bedrag van € 5.000,- voor. X stelt dat hiervan naar boven toe afgeweken moet worden, vanwege haar persoonlijke omstandigheden. Zij is onder volledige narcose geopereerd, heeft een

VR 2023/32 Meer grip op art. 6:101 BW in personenschadezaken

Artikel
VR2023-32_illu smartengeld
Eigen schuld is een kernleerstuk binnen het aansprakelijkheidsrecht, zo ook binnen het personenschaderecht. Niettemin gaat dit in art. 6:101 BW geregelde leerstuk gebukt onder een zogeheten grabbelton-effect en loterij-karakter: op voorhand is moeilijk in te schatten wélke omstandigheden een rol spelen bij de beoordeling van eigen schuld en evenzo wat vervolgens de uitkomst van de – aan de hand van de eenmaal relevant geachte omstandigheden – te maken afweging zal zijn. Vrij kort na de invoering van art. 6:101 BW in 1992 werd al geklaagd dat deze bepaling in de personenschadepraktijk ‘moeizame’ afwegingen vergt, voor de jurist ‘nauwelijks houvast’ biedt omdat toetsingscriteria ‘ontbreken of op zijn minst uiterst diffuus’ zijn, ‘te veel voor het incasseringsvermogen’ betreft en zelfs ‘niet toepasbaar’ is. In de loop der tijd is het beeld niet veel veranderd. Nog altijd is in min of meer vergelijkbare casus sprake van niet of maar moeilijk te verklaren verschillen in de toepassing van art. 6:101 BW. Dat is met het oog op de rechtsgelijkheid, voorspelbaarheid en aanvaardbaarheid van eigen-schuld-beslissingen onwenselijk. Zeker wanneer wordt bedacht dat juist in gevallen van personenschade veel op het spel kan staan; zowel voor het slachtoffer als de betalende partij vertegenwoordigt een ‘korting’ op de schadevergoeding vanwege eigen schuld al gauw ‘serieus’ geld. Ik meen dan ook dat het hoog tijd is voor een verbeterslag in de praktische hanteerbaarheid van art. 6:101 BW in personenschadezaken. Van de Hoge Raad zal de helpende hand hoogstwaarschijnlijk niet komen, aangezien oordelen over eigen schuld zich grotendeels aan de beoordeling in cassatie onttrekken. Dit terwijl de wetgever – de wetsgeschiedenis van art. 6:101 BW beslaat slechts drie pagina’s – het vooral aan de praktijk heeft overgelaten om invulling aan het leerstuk eigen schuld te geven. In mijn oratie heb ik daarom ‘de personenschadebranche’ (belangenbehartigers, advocaten, verzekeraars, feitenrechters) opgeroepen als het ware te komen tot een ‘spoorboekje’, waarin dossieroverstijgende ‘spelregels’ worden neergelegd over hoe met eigen schuld om te gaan. Met mijn oratie hoop ik een startschot te hebben gegeven, waarbij ikzelf al een aantal mogelijke ‘spelregels’ ter toepassing van art. 6:101 BW heb voorgesteld. In deze bijdrage werk ik alvast één specifieke ‘spelregel’ schriftelijk uit, geïnspireerd op de zogeheten ‘letselpiramide’ die in het verleden in het welbekende Smartengeldboek van de ANWB heeft gestaan. Aan de hand daarvan is in mijn ogen meer grip te krijgen op de factor ‘de ernst van het letsel’ in het kader van de in art. 6:101 BW genoemde billijkheid.

VR 2022/186 Fietser overlijdt na aanrijding. Begroting smartengeld. Smartengeld niet betrekken in overlijdensschade; eigen karakter smartengeld; overeenkomst met affectieschade.

Jurisprudentie

Op 20 februari 2019 is fietser A aangereden door een motorrijder, waarbij A zeer ernstig letsel oploopt. Na enige tijd in het ziekenhuis is A in minimale bewustheidstoestand in een verpleeginstelling opgenomen. Negen maanden na het ongeval overlijdt A. Bovemij erkent aansprakelijkheid. Bovemij en de weduwe van A worden het niet eens over de hoogte van het smartengeld en Bovemij stelt dat het uit te keren smartengeld de behoeftigheid ex art. 6:108 lid 1 BW van de erfgenamen van A vermindert. In dit deelgeschil verzoekt de weduwe van A onder meer om het smartengeld te begroten op € 250.000 en

VR 2022/146 Klachten na ongeval in 2009. Causaliteit. Waardering deskundigenberichten. Vaststellen schadeposten.

Jurisprudentie

Op 1 augustus 2009 heeft een verkeersongeval plaatsgevonden. Een afslaande vrachtwagen zag een auto over het hoofd, waarna de auto om zijn as tolde, tegen twee auto's botste en uiteindelijk frontaal tegen de auto van X aan botste. X stelt aan het ongeval nek- en rugpijn, ademhalingsproblemen, hartritmestoornissen, vermoeidheid, prikkelgevoeligheid, vergeetachtigheid, en concentratie- en woordingvindingsproblemen te hebben overgehouden. Allianz, bij wie de vrachtwagen was verzekerd, erkent aansprakelijkheid voor het ongeval. Na ruim twaalf jaar zijn partijen het nog altijd niet eens over de

VR 2022/139 X krijgt trap van paard. Wie is aansprakelijk/bedrijfsmatig gebruiker? Causaliteitsverdeling/eigen schuld. Toekenning smartengeld.

Jurisprudentie

Op 4 juli 2019 is X een ongeval overkomen. Zij ging naar de stal van Y om het paard van A zadelmak te maken. Hierbij is zij door het paard tegen haar hoofd getrapt, waarna zij bewusteloos is geraakt en naar het ziekenhuis werd gebracht. Daar is de wond aan haar hoofd onder narcose gehecht. Zij heeft hier een litteken aan overgehouden en misschien is op een later moment nog een operatie nodig om haar gehoorgang weer open te maken. A wijst als eigenaar van het paard aansprakelijkheid van de hand, aangezien Y ten tijde van het ongeval als bedrijfsmatig gebruiker aansprakelijk zou zijn. X verzoekt