smartengeld

VR 2023/32 Meer grip op art. 6:101 BW in personenschadezaken

Artikel
VR2023-32_illu smartengeld
Eigen schuld is een kernleerstuk binnen het aansprakelijkheidsrecht, zo ook binnen het personenschaderecht. Niettemin gaat dit in art. 6:101 BW geregelde leerstuk gebukt onder een zogeheten grabbelton-effect en loterij-karakter: op voorhand is moeilijk in te schatten wélke omstandigheden een rol spelen bij de beoordeling van eigen schuld en evenzo wat vervolgens de uitkomst van de – aan de hand van de eenmaal relevant geachte omstandigheden – te maken afweging zal zijn. Vrij kort na de invoering van art. 6:101 BW in 1992 werd al geklaagd dat deze bepaling in de personenschadepraktijk ‘moeizame’ afwegingen vergt, voor de jurist ‘nauwelijks houvast’ biedt omdat toetsingscriteria ‘ontbreken of op zijn minst uiterst diffuus’ zijn, ‘te veel voor het incasseringsvermogen’ betreft en zelfs ‘niet toepasbaar’ is. In de loop der tijd is het beeld niet veel veranderd. Nog altijd is in min of meer vergelijkbare casus sprake van niet of maar moeilijk te verklaren verschillen in de toepassing van art. 6:101 BW. Dat is met het oog op de rechtsgelijkheid, voorspelbaarheid en aanvaardbaarheid van eigen-schuld-beslissingen onwenselijk. Zeker wanneer wordt bedacht dat juist in gevallen van personenschade veel op het spel kan staan; zowel voor het slachtoffer als de betalende partij vertegenwoordigt een ‘korting’ op de schadevergoeding vanwege eigen schuld al gauw ‘serieus’ geld. Ik meen dan ook dat het hoog tijd is voor een verbeterslag in de praktische hanteerbaarheid van art. 6:101 BW in personenschadezaken. Van de Hoge Raad zal de helpende hand hoogstwaarschijnlijk niet komen, aangezien oordelen over eigen schuld zich grotendeels aan de beoordeling in cassatie onttrekken. Dit terwijl de wetgever – de wetsgeschiedenis van art. 6:101 BW beslaat slechts drie pagina’s – het vooral aan de praktijk heeft overgelaten om invulling aan het leerstuk eigen schuld te geven. In mijn oratie heb ik daarom ‘de personenschadebranche’ (belangenbehartigers, advocaten, verzekeraars, feitenrechters) opgeroepen als het ware te komen tot een ‘spoorboekje’, waarin dossieroverstijgende ‘spelregels’ worden neergelegd over hoe met eigen schuld om te gaan. Met mijn oratie hoop ik een startschot te hebben gegeven, waarbij ikzelf al een aantal mogelijke ‘spelregels’ ter toepassing van art. 6:101 BW heb voorgesteld. In deze bijdrage werk ik alvast één specifieke ‘spelregel’ schriftelijk uit, geïnspireerd op de zogeheten ‘letselpiramide’ die in het verleden in het welbekende Smartengeldboek van de ANWB heeft gestaan. Aan de hand daarvan is in mijn ogen meer grip te krijgen op de factor ‘de ernst van het letsel’ in het kader van de in art. 6:101 BW genoemde billijkheid.

VR 2022/186 Fietser overlijdt na aanrijding. Begroting smartengeld. Smartengeld niet betrekken in overlijdensschade; eigen karakter smartengeld; overeenkomst met affectieschade.

Jurisprudentie

Op 20 februari 2019 is fietser A aangereden door een motorrijder, waarbij A zeer ernstig letsel oploopt. Na enige tijd in het ziekenhuis is A in minimale bewustheidstoestand in een verpleeginstelling opgenomen. Negen maanden na het ongeval overlijdt A. Bovemij erkent aansprakelijkheid. Bovemij en de weduwe van A worden het niet eens over de hoogte van het smartengeld en Bovemij stelt dat het uit te keren smartengeld de behoeftigheid ex art. 6:108 lid 1 BW van de erfgenamen van A vermindert. In dit deelgeschil verzoekt de weduwe van A onder meer om het smartengeld te begroten op € 250.000 en

VR 2022/146 Klachten na ongeval in 2009. Causaliteit. Waardering deskundigenberichten. Vaststellen schadeposten.

Jurisprudentie

Op 1 augustus 2009 heeft een verkeersongeval plaatsgevonden. Een afslaande vrachtwagen zag een auto over het hoofd, waarna de auto om zijn as tolde, tegen twee auto's botste en uiteindelijk frontaal tegen de auto van X aan botste. X stelt aan het ongeval nek- en rugpijn, ademhalingsproblemen, hartritmestoornissen, vermoeidheid, prikkelgevoeligheid, vergeetachtigheid, en concentratie- en woordingvindingsproblemen te hebben overgehouden. Allianz, bij wie de vrachtwagen was verzekerd, erkent aansprakelijkheid voor het ongeval. Na ruim twaalf jaar zijn partijen het nog altijd niet eens over de

VR 2022/139 X krijgt trap van paard. Wie is aansprakelijk/bedrijfsmatig gebruiker? Causaliteitsverdeling/eigen schuld. Toekenning smartengeld.

Jurisprudentie

Op 4 juli 2019 is X een ongeval overkomen. Zij ging naar de stal van Y om het paard van A zadelmak te maken. Hierbij is zij door het paard tegen haar hoofd getrapt, waarna zij bewusteloos is geraakt en naar het ziekenhuis werd gebracht. Daar is de wond aan haar hoofd onder narcose gehecht. Zij heeft hier een litteken aan overgehouden en misschien is op een later moment nog een operatie nodig om haar gehoorgang weer open te maken. A wijst als eigenaar van het paard aansprakelijkheid van de hand, aangezien Y ten tijde van het ongeval als bedrijfsmatig gebruiker aansprakelijk zou zijn. X verzoekt

VR 2022/135 Ernstig letsel door aanrijding met trekker. Begroting schadevergoeding; verlies aan verdienvermogen; rekenrente; materiële schade; smartengeld.

Jurisprudentie

Op 18 mei 2012 is de 24-jarige X een ongeval overkomen. Een tegemoetkomende trekker week uit naar haar weghelft, met een frontale botsing tot gevolg. Haar auto werd 'geplet', waardoor het ongeveer twee uur duurde voordat hulpdiensten haar hieruit konden bevrijden. Zij is met een traumahelikopter naar het ziekenhuis gebracht, waar zij twee weken in coma is gehouden. Daarna heeft zij negen operaties ondergaan aan haar hoofd, schedel, armen en bovenbenen. X heeft aan het ongeval permanente en blijvende functiebeperkingen overgehouden. De trekker was verzekerd bij ASR, die aansprakelijkheid erkent

VR 2022/45 Ernstig letsel fietser na aanrijding met tractor. Hoogte smartengeld afhankelijk van aard en ernst letsel, aard aansprakelijkheid en bijzondere omstandigheden.

Jurisprudentie
Op 7 juli 2016 worden fietsster X en haar man Y van achteren geschept door een tractor met een maaibak aan de voorzijde. Y overlijdt ter plaatse en X wordt in comateuze toestand naar het ziekenhuis gebracht. X is zwaargewond en wordt tot en met 15 juli 2016 op de intensive care beademd. Nadat X uit haar coma ontwaakt, blijkt dat zij fysiek letsel en hersenletsel heeft geleden, waardoor cognitieve stoornissen zijn ontstaan. Pas rond 10 augustus 2016 wordt zij geïnformeerd over het overlijden van Y, maar het is onduidelijk of dit is binnengekomen. Van 12 augustus 2016 tot en met 1 februari 2017

VR 2021/83 Verzoek deskundigenonderzoek conform QALY-methode.

Jurisprudentie
A is in 2013 een bedrijfsongeval overkomen waarvoor een verzekerde van B aansprakelijk is. A en B verschillen van mening over de hoogte van de smartengeldvergoeding. A verzoekt dat professor X tot deskundige wordt benoemd om conform de zogeheten QALY-methode onderzoek te doen naar het letsel van A ten behoeve van de begroting van het smartengeld. Het hof oordeelt dat het verzoek niet ter zake dienend is. Het door A verzochte onderzoek betreft niet de vaststelling maar de waardering van omstandigheden die van belang zijn bij de vaststelling van de immateriële schadevergoeding. Het verzoek

VR 2021/63 Ernstig fietsongeval; begroting smartengeld.

Jurisprudentie
A (geboren in 1949) is op 17 mei 2012 een ernstig verkeersongeval overkomen. Zij nam als racefietser deel aan de Noorderrondrit toen zij moest uitwijken voor een tegemoetkomende tractorcombinatie. Zij is daarbij ten val gekomen, waarbij de tractorcombinatie over haar lichaam is gereden. Als gevolg hiervan heeft zij een hoge dwarslaesie opgelopen. Daarnaast was sprake van diverse andere breuken en een klaplong. A is rolstoelafhankelijk en hulp- en zorgbehoevend geworden. Na het ongeval zijn bovendien diverse complicaties opgetreden (o.a. problemen met urinewegen en de stoelgang). B is de WAM

VR 2021/02 Ontwikkelingen vergoeding immateriële schade in 2020

Artikel
VR 2021/2 Ontwikkelingen vergoeding immateriële schade in 2020 * Prof. mr. A.J. Verheij ** * Dit artikel is tevens gepubliceerd in de 26e druk van het Smartengeldboek, verschenen januari 2021, ISBN 978-90-830299-1-7. ** Hoogleraar privaatrecht, in het bijzonder het verbintenissenrecht aan de Rijksuniversiteit Groningen. Hoofdredacteur Verkeersrecht. 1. Inleiding In 2020 wezen feitenrechters verschillende interessante uitspraken over smartengeld. Deze bijdrage doet daaruit een greep zonder de pretentie van volledigheid. In paragraaf 2 respectievelijk 3 worden enkele uitspraken over shock- en

VR 2020/39 Bedrijfsongeval; vermogensschade; aangepaste auto; smartengeld.

Jurisprudentie
X is in 2007 een ongeval overkomen toen zij in opdracht van haar werkgever Intercession schoonmaakwerkzaamheden verrichtte in de Stadsschouwburg in Heerlen. Tijdens haar werkzaamheden stond zij op een verlaagd plafond boven de schouwburgzaal. Zij is door dit plafond gezakt en vanaf 12 meter hoogte op de vloer van de zaal terechtgekomen. Als gevolg van het ongeval heeft X ernstig letsel opgelopen. In een eerdere procedure heeft de kantonrechter voor recht verklaard dat Intercession aansprakelijk is voor de schade van X. De aansprakelijkheidsverzekeraar van Intercession, HDI, heeft als voorschot