letselschade

VR 2022/159 Achterop-aanrijding; causaal verband klachten en ongeval.

Jurisprudentie

In 2017 overkomt A een verkeersongeval. A staat met zijn bedrijfswagen met aanhangwagen stil voor een rood verkeerslicht als een automobilist (B) achterop de aanhangwagen van A rijdt. De aanhangwagen schiet los en botst op de bedrijfswagen van A. De WA-verzekeraar van B (VB) erkent aansprakelijkheid voor de gevolgen van het ongeval. A ontwikkelt na het ongeval nekklachten. In 2018 volgt hij een multidisciplinair hersteltraject. Tijdens de uitvoering van een revalidatieoefening schiet het A in de rug, waardoor A klachten in de onderrug ontwikkelt. A verzoekt een verklaring voor recht dat zijn

VR 2022/128 De toekomst van de fiscale schade binnen de letselschade-uitkering

Artikel
Sinds 2017 gaat de Belastingdienst bij de heffing in box III uit van een forfaitair rendement op het vermogen. Daarnaast wordt uitgegaan van een vaste verdeling van het vermogen dat gespaard en belegd wordt. Naarmate dit vermogen hoger is, stelt de Belastingdienst dat een groter gedeelte belegd wordt. Het beleggingsrendement waarmee gerekend wordt, ligt hierbij aanzienlijk hoger dan het spaarrendement. Voor welk rendement een belastingplichtige aangeslagen wordt ligt daarmee dus op voorhand al vast. Met de extreem lage spaarrente van de laatste jaren zijn veel belastingbetalers in opstand gekomen. De diverse rechtszaken die zijn aangespannen, hadden lange tijd niet het gewenste resultaat, totdat op 1 november vorig jaar Advocaat-Generaal Niessen met een belangrijk advies kwam. Hij adviseerde de Hoge Raad om niet uit te gaan van een vaststaande vermogensmix waarbij op voorhand vastligt welk deel van het vermogen belegd wordt en welk deel gespaard. De Hoge Raad heeft dit advies overgenomen en kwam op 24 december 2021 tot het befaamde ‘kerstarrest’. In dit artikel wordt uitgebreid stilgestaan bij deze uitspraak. Daarnaast worden de implicaties van deze uitspraak voor de toekomstige heffing in box III besproken en, meer in het bijzonder, de (mogelijke) gevolgen van deze uitspraak voor de hoogte van de fiscale schade binnen een letselschade-uitkering.

VR 2022/127 Dent v. NFL: een Amerikaanse massaschadezaak in vele bedrijven

Artikel
VR2022-9_illu
American football, de meest populaire sport in de Verenigde Staten, is geen fijnzinnige sport. Het heeft voor een met de sport onbekende waarnemer op het eerste gezicht veel weg van een ouderwetse Middeleeuwse veldslag waarbij het territorium van de tegenstander moet worden veroverd. Het spel heeft een uitermate fysiek karakter. Spelers lopen dan ook een aanzienlijk risico op blessures. Het aantal hersenschuddingen is elk seizoen groot. Er zijn wetenschappelijke studies die stellen dat het beoefenen van American football het risico op neurologische problemen, hersenziektes en zelfs voortijdig sterven vergroot. Om geblesseerde spelers zo snel mogelijk weer wedstrijdfit te krijgen, zowel tijdens als na de wedstrijd, wordt veelvuldig gebruik gemaakt van allerlei (zware) pijnstillers. De afgelopen decennia hebben veel football-spelers zowel tijdens als na hun loopbaan met allerhande fysieke problemen te maken gekregen, die zij toeschrijven aan overvloedig medicijngebruik tijdens hun loopbaan en waarvoor zij hun clubs en de National Football League (NFL), de organisator van de competitie, verantwoordelijk houden. Een groot aantal spelers heeft vervolgens hun belangen gebundeld en heeft als collectief claims ingediend (een 'class action') tegen zowel hun clubs als de NFL. In dit artikel beschrijf ik de lotgevallen van de na acht jaar nog steeds lopende massaschadeclaim van spelers tegen de NFL, in rechte bekend staand als Dent vs. NFL. Aan deze zaak heb ik een zeer bescheiden bijdrage mogen leveren, waarbij ik een fascinerende blik in de keuken van een massaschadeclaim kreeg. In hoofdstuk 1 geef ik ter introductie enige achtergrond bij de sport zelf. Hoofdstuk 2 introduceert de dramatis personae, waarna in hoofdstuk 3 de procedurele vorm van de rechtszaak aan de orde komt. Hoofdstuk 4 gaat in op de risico's van het spel, waarna ik in hoofdstuk 5 de verwijten bespreek die de ex-spelers in deze zaak aan de NFL maken. Hoofdstuk 6 besteedt aandacht aan de lange en moeizame tocht van de zaak langs federale rechtbanken en gerechtshoven, waarna in hoofdstuk 7 enkele slotopmerkingen volgen.

VR 2022/126 Letselschadezaak; causaal verband; benoeming deskundige.

Jurisprudentie

In 2013 overkomt A een verkeersongeval. De stilstaande auto waarin A zit, wordt van achteren aangereden door een vrachtauto. De WAM-verzekeraar van de vrachtauto (B) erkent aansprakelijkheid voor de gevolgen van de aanrijding. A ervaart na de aanrijding nek-, schouder- en rugklachten. Sinds begin 2016 ontvangt A van het UWV op basis van 80-100% arbeidsongeschiktheid een WGA-uitkering. Op gezamenlijk verzoek van A en B voert X in 2016 een neurologische expertise uit. X stelt geen objectieve neurologische afwijkingen als gevolg van het ongeval vast. A verzoekt de rechtbank voor recht te

VR 2022/094 Bewijs(perikelen) in letselschadeprocedures

Artikel
Er wordt wel eens gezegd: “het gaat er niet om of je gelijk hebt, maar of je gelijk krijgt”. In een procedure hangt dit al dan niet gelijk krijgen vaak in belangrijke mate af van bewijsrechtelijke aspecten. Op wie rust de bewijslast, en daarmee het bewijsrisico?1) Zijn er argumenten om de bewijslast om te keren of althans de partij op wie de bewijslast rust hierin tegemoet te komen? Welke bewijsmiddelen zijn er beschikbaar? Maar ook: welke informatie is er reeds in het geding gebracht, welke feiten staan (als onvoldoende betwist) vast of worden door de rechter voorshands als vaststaand aangenomen op grond van hetgeen al is gebleken, met andere woorden: wie is “aan zet”? En zo zijn er nog vele andere kwesties op het terrein van het bewijsrecht te noemen die van invloed zijn op de uitkomst van een procedure, waaronder niet in de laatste plaats de waardering van het voorhanden bewijs door de rechter.2) Buiten kijf staat hoe dan ook dat de uitkomst van een procedure in grote mate afhankelijk is van bewijsrechtelijke aspecten, in brede zin. Oftewel, in de woorden van dé eminence grise op het gebied van het bewijsrecht, Daan Asser: “Stellen, betwisten en bewijzen vormen de kern van het procederen”.3) Over het bewijsrecht, en zeker ook over de toepassing van het bewijsrecht in letselschadezaken, valt veel te zeggen en te schrijven. In deze bijdrage beperk ik mij tot drie aspecten. Allereerst bespreek ik de vraag wat bewijzen eigenlijk is. Daarna ga ik in op enkele perikelen rond het bewijs van causaal verband – omdat het bewijs hiervan in letselschadezaken vaak het springende punt is – en enkele actuele ontwikkelingen in verband hiermee bij (vermeende) beroepsziekten. Tot slot komt de toepassing van het bewijsrecht in het kader van de schadebegroting aan de orde. Maar voordat ik aan deze drie kwesties toekom, eerst een enkel woord over het “speelveld” van het bewijsrecht, oftewel de vraag: wanneer is bewijzen aan de orde en wat is onderwerp van bewijslevering?

VR 2022/37 Letselschadezaak; deskundigenrapporten; causaal verband.

Jurisprudentie
A heeft in 1999 een motorongeval gehad. De verzekeraar van de betrokken auto (B) heeft aansprakelijkheid voor de gevolgen van het ongeval erkend. Bij het ongeval heeft A fracturen in de rechterenkel, een fractuur in het linker kuitbeen en diverse vleeswonden en kneuzingen opgelopen. A ervaart nadien ernstige pijnklachten en leidt een leven van iemand die invalide is: ze draagt speciaal schoeisel, kan nauwelijks lopen, maakt buitenshuis gebruik van een rolstoel en scootmobiel, binnenhuis van een trippelstoel en ze moet veel liggen. Tussen A en B is in geschil of een causaal verband bestaat

VR 2022/25 Zwaar lichamelijk letsel door schuld. Onverlichte aanhangwagen. Duisternis.

Jurisprudentie
Terwijl de zon al was ondergegaan, heeft verdachte zijn aanhanger geparkeerd aan de linkerzijde van een onverlichte weg buiten de bebouwde kom zonder verlichting aan de voorzijde van de aanhanger. Een bromfietser is tegen de voorzijde van de aanhangwagen aangereden en heeft daarbij zwaar lichamelijk letsel opgelopen. De verdachte heeft niet enkel artikel 39 RVV 1990 overtreden, maar ook zo'n gevaarlijke situatie doen ontstaan dat hij zich aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gedragen.

VR 2021/127 Letselschadezaak; beoordeling psychiatrisch deskundigenrapport.

Jurisprudentie
Fietser A raakt driemaal betrokken bij een verkeersongeval (in 2003, 2006 en 2009). A ontwikkelt na de laatste twee ongevallen blijvende klachten. Verzekeraar B aanvaardt aansprakelijkheid en treedt op als regelend verzekeraar voor de laatste twee ongevallen. Op gezamenlijk verzoek van A en B voert een psychiater (Drooglever Fortuyn) een onderzoek uit. Hij concludeert dat er geen causaal verband is tussen de psychische klachten van A en de laatste twee ongevallen; ook zonder de ongevallen zou A zeer waarschijnlijk de psychische klachten hebben ontwikkeld, gezien zijn (medische) verleden. A is

VR 2021/121 Aanrijding scooter en auto; ontvankelijkheid; kosten mantelzorg.

Jurisprudentie
Op 22 november 2016 is scooterrijder A aangereden door automobilist B. A was toen 22 jaar. Als gevolg van deze aanrijding heeft A letsel opgelopen. De verzekeraar van B (VGH) heeft aansprakelijkheid voor de gevolgen van het ongeval erkend. A vraagt de rechtbank om over meerdere geschilpunten te beslissen. A verzoekt de rechtbank onder meer om VGH hoofdelijk te veroordelen tot betaling van een voorschot van € 45.780,- voor mantelzorg. De rechtbank beoordeelt eerst of de zaak geschikt is voor behandeling als deelgeschil. Zij overweegt in dat verband dat A verschillende geschilpunten voorlegt aan

VR 2021/75 Letselschadezaak; noodzakelijke verhuizing; medewerking verzekeraar bij aankoop kavel en bouw woning.

Jurisprudentie
In 2007 is A een verkeersongeval overkomen. Hij heeft daarbij letsel opgelopen dat tot blijvende beperkingen heeft geleid. Verzekeraar B heeft aansprakelijkheid voor het ongeval erkend. Tussen A en B staat vast dat A door zijn beperkingen moet verhuizen naar een woning die daarop is aangepast. A en B hebben C ingeschakeld om in kaart te brengen aan welke eisen een woning voor A moet voldoen. In 2015 heeft C een Programma van Eisen (PvE) opgesteld. Op basis van dat PvE hebben A en B gezocht naar concrete mogelijkheden voor A. A en B hebben echter nog geen bestaande of nieuwbouwwoning gevonden