letselschade

VR 2020/49 Zwaar lichamelijk letsel door schuld. Aanmerkelijk of zeer onvoorzichtig?

Jurisprudentie
De verdachte is met de door hem bestuurde auto op de achterste van een rij stilstaande auto's gebotst ten gevolge waarvan een ander zwaar lichamelijk letsel opliep. De rij met auto’s moet over langere afstand duidelijk zichtbaar zijn geweest voor de verdachte. Het hof concludeert dan ook dat de verdachte gedurende enige momenten - in gedachten verzonken - niet heeft opgelet op de weg en het verkeer dat zich op de weg bevond. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de verdachte bekend was met de verkeerssituatie en dus wist dat hij verkeerslichten naderde.Daarbij verkeerde de verdachte tijdens

VR 2020/39 Bedrijfsongeval; vermogensschade; aangepaste auto; smartengeld.

Jurisprudentie
X is in 2007 een ongeval overkomen toen zij in opdracht van haar werkgever Intercession schoonmaakwerkzaamheden verrichtte in de Stadsschouwburg in Heerlen. Tijdens haar werkzaamheden stond zij op een verlaagd plafond boven de schouwburgzaal. Zij is door dit plafond gezakt en vanaf 12 meter hoogte op de vloer van de zaal terechtgekomen. Als gevolg van het ongeval heeft X ernstig letsel opgelopen. In een eerdere procedure heeft de kantonrechter voor recht verklaard dat Intercession aansprakelijk is voor de schade van X. De aansprakelijkheidsverzekeraar van Intercession, HDI, heeft als voorschot

VR 2020/36 Deskundigenrapport als bindend uitgangspunt voor de schaderegeling?

Jurisprudentie
Verzoekster is in de uitoefening van haar werkzaamheden als marktmeester/parkeercontroleur voor de gemeente uitgegleden over een plak ijs en is ten val gekomen met letsel aan haar rechterhand/-pols tot gevolg. Achmea heeft als schadeverzekeraar van de gemeente de aansprakelijkheid voor het ongeval erkend en de schadeafwikkeling op zich genomen. Na het ongeval ervaart verzoekster klachten aan haar rechterhand/-pols en is vanwege de klachten eerst geruime tijd volledig arbeidsongeschikt geweest en vervolgens voor 72% arbeidsongeschikt beoordeeld. Tussen de medisch adviseurs van partijen staat

VR 2020/20 Verslechtering medische toestand na regeling tegen finale kwijting.

Jurisprudentie
In 2006 is eiser slachtoffer geworden van een verkeersongeval waarbij hij letselschade heeft geleden aan zijn bovenbeen. Kort daarna is een metalen pin in zijn bovenbeen geplaatst. Na bemiddeling van een letselschaderegelaar van Tijbout heeft eiser in 2009 een vaststellingsovereenkomst getekend met RVS waarbij wordt overeengekomen dat aan eiser een slotbetaling van € 65.000,- wordt gedaan tegen finale kwijting. Op dat moment is geen sprake van een medische eindtoestand en een medische expertise wordt op wens van eiser niet uitgevoerd omdat eiser dringend geld nodig heeft. In 2014 wordt de

VR 2020/17 50% eigen schuld slachtoffer ongeval botsing tussen fietsers nabij pont over het IJ.

Jurisprudentie
Op 28 november 2013 zijn geïntimeerde en appellant betrokken geraakt bij een ongeval. Geïntimeerde haalde appellant aan diens linkerzijde in terwijl appellant al fietsend naar links bewoog. Partijen raakten elkaar en geïntimeerde kwam ten val. In eerste aanleg vorderde geïntimeerde op grond van art. 6:162 BW een verklaring voor recht dat appellant aansprakelijk is voor de schade die geïntimeerde heeft geleden en in de toekomst nog zal lijden als gevolg van de aanrijding en een veroordeling van appellant tot betaling aan geïntimeerde van de schade, nader op te maken bij staat. Bij het bestreden

VR 2019/214 Letselschade; voorschot op schadevergoeding afgewezen; reeds voldoende voorschot betaald.

Jurisprudentie
In 2011 heeft eiser een verkeersongeval gehad. Terwijl hij met zijn auto stilstond om verkeer op een voorrangsweg voorrang te verlenen, is hij door een verzekerde van Univé aan de achterzijde van zijn auto aangereden. Na het ongeval heeft eiser nekklachten ervaren en in 2013 is bij hem een nekhernia vastgesteld. Univé heeft aansprakelijkheid voor het ongeval erkend. In kort geding vordert eiser dat de voorzieningenrechter Univé veroordeelt tot betaling van een voorschot op de door hem geleden schade van € 12.000,-. De voorzieningenrechter stelt vast dat Univé vóór de diagnose nekhernia € 11

VR 2019/210 Ongeval zetbank: onrechtmatigheid en beroep verzekeraar op uitsluiting dekking in algemene voorwaarden.

Jurisprudentie
In de zomer van 2013 heeft appellant als zzp-er in opdracht van geïntimeerde in hoofdzaak (appellant in de vrijwaringszaak) schilderwerkzaamheden verricht aan het pand van geïntimeerde in de hoofdzaak (appellant in de vrijwaringszaak). Tijdens het verplaatsen van een zware zetbank met behulp van een heftruck en palletwagen valt de zetbank van de lepels van de heftruck en komt op appellant terecht die letselschade oploopt. In de hoofdzaak heeft appellant bij dagvaarding van 31 augustus 2015 geïntimeerde in de hoofdzaak aansprakelijk gesteld voor de gevolgen van het ongeval. Aan deze vordering

VR 2019/207 Zwaar lichamelijk letsel door schuld. Hoge mate van schuld maar geen roekeloosheid. Rijden onder invloed.

Jurisprudentie
Door verdachte is een zeer gevaarlijke inhaalmanoeuvre verricht, waarbij hij twee voor hem rijdende auto’s heeft ingehaald en vervolgens een middengeleider met een voetgangersoversteekplaats links heeft gepasseerd, omdat er onvoldoende uitwijkruimte was om terug te gaan naar de rechter rijbaan. De verdachte is daarna over een afstand van ongeveer 90 meter tot de plaats van het ongeval gedeeltelijk links blijven rijden en zelfs gaan accelereren, terwijl hij een onoverzichtelijke bocht met een voetgangersoversteekplaats naderde. Voorafgaand en tijdens deze onverantwoorde inhaalactie heeft

VR 2019/182 Wettelijke rente over smartengeld wegens letsel

Artikel
VR 2019/182 Wettelijke rente over smartengeld wegens letsel Pleidooi voor een consistent uitgangspunt Mr. dr. M.R. Hebly * * Universitair docent bij de sectie Burgerlijk recht van de Erasmus School of Law, Erasmus Universiteit Rotterdam. Deze bijdrage bouwt in belangrijke mate voort op zijn proefschrift Schadevaststelling en tijd (Den Haag: Boom juridisch 2019), waarin de rol van de factor tijd bij vaststelling van schade centraal staat. Met dank aan Janou Kempkes voor onderzoeksassistentie ten behoeve van dit artikel. 1. Inleiding In deze bijdrage wordt bepleit dat de vaststelling van

VR 2019/198 Deelgeschil bij 7:611-schade; whiplash; (bewijs van) causaal verband.

Jurisprudentie
Verzoekster is in de uitoefening van haar werkzaamheden voor een marketingbedrijf een verkeersongeval overkomen. Zij heeft de werkgever aansprakelijk gesteld op grond van art. 7:611 BW, de verplichting om in het kader van goed werkgeverschap een behoorlijke verzekering af te sluiten. De AVB-verzekeraar van de werkgever (NN) heeft aansprakelijkheid erkend. Nadien is twijfel gerezen over het causaal verband tussen het ongeval en een aantal door verzoekster geuite klachten, te weten (a) licht schedelhersenletsel, (b) migraine, (c) cognitieve klachten en (d) somatisch symptoomstoornis. De