uitrit

VR 2024/116 Artikel 5 WVW 1994. Voorrang. Uitrit.

Jurisprudentie

De verdachte is als fietser in botsing gekomen met een bromfietser. De vraag die voorligt is of de verdachte voorrang had moeten verlenen aan de van links komende bromfietser. Het hof stelt vast dat de weg waar de bromfietser op reed geen voorrangsweg betrof. Wel is het hof van oordeel dat sprake was van een uitrit, nu het ging om een kruising van twee wegen waarbij het trottoir een zichtbare afscheiding vormt van de hoofdrijbaan. Ook is ter plekke een verkeersbord met de aanduiding 'einde dertigkilometerzone' zichtbaar. Dit brengt met zich mee dat de verdachte een bijzondere manoeuvre

VR 2024/111 Wegslepen voertuig wegens belemmeren van uitrit. Kosten voor rekening van appellant.

Jurisprudentie

De appellant had zijn voertuig geparkeerd voor de deur van een garagebox, waarop het college van B&W van Den Haag het voertuig heeft laten wegslepen. De kosten van deze operatie zijn op de appellant verhaald uit hoofde van artikel 5:25 Awb. De Afdeling is van oordeel dat het college deze plaats terecht heeft aangemerkt als een in- of uitrit. De loods is immers bereikbaar vanaf de weg waartoe de stoepband is verlaagd en waarbij een fietspad moet worden gepasseerd. Daarnaast verschilt de bestrating van het fietspad van die van de weg. De verwijdering van het voertuig was noodzakelijk in verband

VR 2023/138 Openbare weg. Uitrit. Eigen terrein.

Jurisprudentie

De betrokkene is een sanctie opgelegd voor het parkeren van een aanhanger voor een uitrit. De vertegenwoordiger van de betrokkene voert aan dat de parkeerstrook en de voormalige aansluiting op het fietspad eigendom zijn van de betrokkene en dat zij deze grond kan afschermen en gebruiken zoals zij dat wenst; in dit geval voor het parkeren van voertuigen. De openbaarheid waar de vertegenwoordiger op duidt, is gebaseerd op openbaarheid in de zin van de Wegenwet. Het verschil in strekking maakt dat de uitleg van het begrip 'openbare weg' in de Wegenwet niet bepalend is voor de uitleg van het

VR 2023/86 Kruising. Uitrit.

Jurisprudentie

De betrokkene is een sanctie opgelegd wegens het stilstaan op een kruispunt. Stond hij stil op een kruispunt of voor een uitrit? Voor de beantwoording van de vraag of sprake is van een in- of uitrit, is van belang of van iedere verkeersdeelnemer ter plaatse mag worden verwacht dat hij een uitmonding op duidelijk herkenbare wijze als in- of uitrit kan herkennen. Daarbij speelt de bestemming van de uitmonding (bijvoorbeeld de toegang tot een erf van een woning of bedrijfsunit) en de constructie van de uitmondingssituatie een belangrijke rol. Naar het oordeel van het hof is weliswaar sprake van

VR 2023/12 Snorfietser aangereden. Verzekeraar niet aansprakelijk, geen strijd met art. 19 RVV. Gemeente niet aansprakelijk; geen gebrekkige weg of weginrichting.

Jurisprudentie

Op 27 juli 2017 wordt snorfietser X aangereden door automobilist A, waarbij X letsel oploopt. X kwam een uitrit uitgereden en stelt dat de verkeerssituatie onoverzichtelijk was omdat een haag vrij zicht op de weg belemmerde. X stelt de gemeente aansprakelijk als wegbeheerder en eigenaar van de heg, en Achmea als WAM-verzekeraar van de auto. Zowel de gemeente als Achmea wijzen aansprakelijkheid af. X verzoekt, onder meer, een verklaring voor recht dat Achmea en de gemeente aansprakelijk zijn. De rechtbank wijst de verzoeken van X af en overweegt hiertoe als volgt. X baseert de aansprakelijkheid

VR 2022/099 Uitrit. Inrit. Wegconstructie.

Jurisprudentie

Er is sprake van een kruising waar meerdere wegen op uitmonden, waaronder de Bergse Linker Rottekade. Daarbij is gebruik gemaakt van een uitritconstructie om die uitmonding te construeren. Het trottoir en het fietspad naast de doorgaande weg lopen door over de aansluiting en er is gebruik gemaakt van inritblokken. Op grond hiervan is sprake van een uitmonding die duidelijk als een in- en uitrit kan worden aangemerkt.

VR 2021/42 Uitrit. Inrit. Kenbaarheid.

Jurisprudentie
Voor de beantwoording van de vraag of sprake is van een in- of uitrit, is van belang of van iedere verkeersdeelnemer ter plaatse mag worden verwacht dat hij een uitmonding op duidelijk herkenbare wijze als in- of uitrit kan herkennen. Daarbij speelt de bestemming van de uitmonding (bijvoorbeeld de toegang tot een erf van een woning of bedrijfsunit) en de constructie van de uitmondingsituatie een belangrijke rol. Wanneer een constructie zich als in- of uitrit voordoet, kan deze als zodanig worden aangemerkt.

VR 2019/162 Dood door schuld? Causaal verband.

Jurisprudentie
De verdachte kwam als bestuurder van een personenauto in botsing met een fietsster, die vanaf een als trottoir betegelde aansluiting van een zijweg op de door de verdachte bereden weg die weg overstak. Zij werd ten gevolge van de botsing gedood. Het ongeval is het directe gevolg van de uiterst minimale dan wel geheel ontbrekende tijd die de verdachte resteerde om te reageren op het oversteken door het slachtoffer. Het causaal verband tussen het verkeersongeval en de aan de verdachte in de tenlastelegging verweten gedragingen betreffende de door hem uitgevoerde inhaalmanoeuvre en zijn

VR 2019/81 Art. 96 Rv-procedure. Uitrit of gelijkwaardige kruising?

Jurisprudentie
Art. 96 Rv-procedure. Ongeval op 15 maart 2017 tussen automobilisten B en M. Uitsluitend materiële schade. Deze procedure draait om de vraag of de kruising waarop de aanrijding heeft plaatsgevonden een gelijkwaardige kruising betreft (zodat B overeenkomstig art. 15 RVV voorrang had moeten verlenen aan de van rechts komende M) of dat M uit een uitrit kwam (en derhalve overeenkomstig art. 54 RVV voorrang had moeten verlenen aan B). Cruciaal is dus of sprake was van een uitrit. Daarbij is van belang zowel het bestemmingscriterium als het constructiecriterium. De weg waaruit M kwam leidt naar een