Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften

VR 2020/106 Rijden door rood licht. Bewijs.

Jurisprudentie
Aan de betrokkene is bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 230,- opgelegd ter zake van “Niet stoppen voor rood licht: driekleurig verkeerslicht”.In een situatie als de onderhavige, waarin een ambtenaar groen licht waarneemt op het moment dat hij uit een conflicterende rijrichting een voertuig de kruising op ziet rijden terwijl hij geen zicht heeft op het voor die bestuurder geldende licht, zal door de ambtenaar moeten worden vastgesteld dat het conflicterende licht rood moet zijn geweest alvorens een sanctie voor een roodlichtgedraging kan worden opgelegd. De ambtenaar

VR 2020/103 Maximumsnelheid. Aanwezigheid verkeersbord. Bewijs.

Jurisprudentie
Aan de betrokkene is als kentekenhouder een administratieve sanctie van € 107,- opgelegd ter zake van “overschrijding maximumsnelheid op (auto)wegen buiten bebouwde kom, met 13 km/h (verkeersbord A1)”. Bij het verweerschrift heeft de advocaat-generaal een foto van de situatie van mei 2016 overgelegd. Het hof is van oordeel dat deze foto onvoldoende steun biedt voor de weerlegging van het bezwaar dat de bebording op 28 maart 2016 niet aanwezig was. Op basis van de overgelegde informatie kan in het licht van het gevoerde verweer niet genoegzaam worden vastgesteld wat de maximumsnelheid ten tijde

VR 2020/098 Administratieve sanctie. Matiging. Passeren motiveringsgebrek. Benadeling.

Jurisprudentie
De officier van justitie heeft ten onrechte geoordeeld dat de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften er niet in voorziet dat rekening wordt gehouden met financiële omstandigheden van de betrokkene. Daarom is de betrokkene door het motiveringsgebrek wel benadeeld en kan de bestreden beslissing dus niet met een beroep op art. 6:22 Awb met voorbijgaan aan het motiveringsgebrek in stand blijven.

VR 2020/097 Geslotenverklaring. Milieuzone. Bevoegdheid. Onderbord. Gelijkheidsbeginsel.

Jurisprudentie
Aan de met borden aangegeven geslotenverklaring ligt het verkeersbesluit "Milieuzone Rotterdam" van 16 november 2015 ten grondslag. Dat besluit had ten tijde van de gedraging rechtskracht en is niet later in een bestuursrechtelijke procedure vernietigd of met terugwerkende kracht ingetrokken. Dat die geslotenverklaring ten tijde van de gedragingen geen deugdelijke wettelijke grondslag had of evident in strijd is met een ieder verbindende bepaling van een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie dan wel rechtstreeks werkende bepalingen van Europees recht, blijkt niet.De

VR 2020/75 Toekenning proceskostenvergoeding. Vervolg op HR 7 april 2020, VR 2020/80.

Jurisprudentie
Het aanwenden van rechtsmiddelen tegen een op basis van de Wahv opgelegde sanctie dient er in het algemeen op te zijn gericht die sanctie ongedaan te maken dan wel het te betalen bedrag te verlagen. Een ander doel kan zijn het aankaarten van vermeende fouten in de sanctiebeschikking om te bewerkstelligen dat de beschikking op grond daarvan wordt vernietigd of gewijzigd. Het voorgaande brengt naar het oordeel van het hof mee dat een betrokkene geheel of gedeeltelijk in het gelijk is gesteld wanneer de inleidende beschikking wordt vernietigd of wordt gewijzigd voor wat betreft het sanctiebedrag

VR 2020/62 Digitale handhaving. Geslotenverklaring.

Jurisprudentie
Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 90,- opgelegd ter zake van “handelen in strijd met geslotenverklaring voor alle motorvoertuigen; bord C12/20”.In bijlage L van de Beleidsregels, zoals die ten tijde van de oplegging van de sanctie luidde, is het toepasselijk kader opgenomen voor, zoals hier, digitale handhaving door buitengewoon opsporingsambtenaren op categorie C borden. Als voorwaarde waaraan bij de uitoefening van de bevoegdheid voldaan moet worden, staat daarin onder meer vermeld dat het C-bord zichtbaar op de foto moet

VR 2020/24 Het vaststellen van de gedraging in 'mulderzaken'

Artikel
VR 2020/24 Het vaststellen van de gedraging in ‘mulderzaken’ Een beslismodel aan de hand van de rechtspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden I.N.D.J. (Indy) Rissema, LL.B * * Masterstudent aan de Erasmus School of Law in Rotterdam en vanuit zijn onderneming Bezwaartegenverkeersboetes.nl werkzaam als professioneel gemachtigde in WAHV-zaken. 1. Inleiding Wellicht de belangrijkste vraag die zich in zaken op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (hierna: WAHV) kan voordoen, is de vraag of de verweten gedraging kan worden vastgesteld. Daarmee valt of staat

VR 2020/27 Onnodig geluid veroorzaken.

Jurisprudentie
Onder onnodig geluid moet worden verstaan dat geluid dat sterker is dan het geluid dat het rijden met een naar de eisen van de tijd normaal ingericht voertuig onvermijdelijk veroorzaakt. Van onnodig geluid zal men eerst kunnen spreken zodra het veroorzaakte geluid het normale, geaccepteerde, door voertuigen veroorzaakte geluid te boven gaat. Voor de vaststelling of er sprake is van onnodig geluid is niet bepalend of er iemand is die overlast heeft ondervonden van het geluid en evenmin of een bepaald geluidniveau wordt overschreden.

VR 2020/26 Administratieve sanctie. Bevoegdheid opsporingsambtenaar. Processtukken. Overzichtsarrest.

Jurisprudentie
Op grond van artikel 3, eerste en tweede lid, van de Wahv juncto artikel 2, eerste en tweede lid, van het Besluit administratiefrechtelijke handhaving verkeervoorschriften (Bahv) zijn de in artikel 141, onder b, en in artikel 142 van het Wetboek van Strafvordering (WvSv) nader omschreven ambtenaren bevoegd tot het opleggen van een administratieve sanctie op grond van de Wahv.Voor zover het een ambtenaar belast met een algemene opsporingstaak betreft, zoals nader omschreven in artikel 141, onder b, van het WvSv, geldt dat sprake moet zijn van een ambtenaar van politie, bedoeld in artikel 2

VR 2019/185 Wet Mulder. Heroverweging proceskostenvergoeding.

Jurisprudentie
Tot op heden heeft het hof als uitgangspunt gehanteerd dat aanleiding bestaat om een verzoek om vergoeding van proceskosten in te willigen indien en voor zover een betrokkene in het gelijk wordt gesteld. Onder in het gelijk stellen wordt hierbij verstaan het op de door de betrokkene aangedragen gronden (geheel of gedeeltelijk) vernietigen van een beslissing van de kantonrechter, de officier van justitie of van de inleidende beschikking. Voor de beantwoording van de vraag of aanspraak kan bestaan op een proceskostenvergoeding wordt thans aansluiting gezocht bij de regeling van artikel 591a