VR 2018/155
De wet vergoeding affectieschade
De weg naar het Staatsblad
Mw. mr. L. van Hoppe *
* Raadadviseur bij de sector privaatrecht van de Directie Wetgeving en Juridische Zaken van het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Deze bijdrage is geschreven op persoonlijke titel.
1. Inleiding: de lange weg naar de vergoeding van affectieschade
Eindelijk is het wetsvoorstel aanvaard dat een vergoeding van affectieschade in het Nederlandse recht mogelijk maakt.1) De vergoeding betreft smartengeld voor naasten. Het is een vergoeding van nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, maar in verdriet dat een naaste heeft, omdat een persoon met wie hij een zeer nauwe band heeft, ernstig gewond raakt of overlijdt door een gebeurtenis waarvoor een ander aansprakelijk is. De vergoeding van deze immateriële schade is van symbolische aard: zij neemt het verdriet van de naasten niet weg. Zij verzacht dit in het beste geval, omdat zij de naaste een blijk van erkenning van het verdriet en genoegdoening verschaft.
In de praktijk is verheugd gereageerd op de aanvaarding van de wet en wordt reikhalzend uitgekeken naar de inwerkingtreding hiervan op 1 januari 2019. Illustratief zijn enkele recente uitspraken in zaken waarin sprake is van dergelijk verdriet, bijvoorbeeld die van de Rechtbank Amsterdam in de zogenaamde vergismoordzaak op een Amsterdamse DJ2) en die van de Rechtbank Rotterdam3), waarin nabestaanden van een slachtoffer van een tragisch verkeersongeval verzochten om de vergoeding van affectieschade. Hierin wordt vastgesteld dat de nieuwe wet helaas nog niet van toepassing is.4)
Hoewel het belang van de wet breed blijkt te worden onderschreven in de praktijk, is de totstandkoming van de wet bepaald niet zonder horten of stoten verlopen. In 2003 werd een eerste wetsvoorstel tot vergoeding van affectieschade bij de Tweede Kamer ingediend.5) De Eerste Kamer verwierp dat wetsvoorstel uiteindelijk na zeven jaar van intensieve discussie. Het duurde vervolgens weer zeven jaar voordat een tweede wetsvoorstel de Eerste Kamer bereikte. In april 2018 – ruim vijftien jaar na indiening van het eerste wetsvoorstel – stemde de Eerste Kamer uiteindelijk in met een vergoeding van affectieschade.
In deze bijdrage zal ik de moeizame totstandkoming van de wet vergoeding affectieschade proberen te schetsen. Daarmee kunnen ook de inhoud en de keuzes die ten grondslag liggen aan de belangrijkste punten van de nieuwe wet inzichtelijk worden gemaakt. Ik begin daarom met een beschrijving van de inhoud en het onverkieslijke lot van het eerste wetsvoorstel over vergoeding van affectieschade (par. 2). Vervolgens sta ik stil bij de totstandkoming van het voorontwerp voor de nieuwe wet. Ook ga ik in op het vraagstuk van de zorgschade dat inmiddels verbonden was geraakt met de discussie over affectieschade (par. 3). Daarna komt de inhoud van de nieuwe wet aan bod (par. 4) en volgt nog een korte schets van de parlementaire behandeling (par. 5). Ik besluit met een korte blik op de toekomst (par. 6) en met het beantwoorden van de vraag waarom het wetsvoorstel uiteindelijk wet is geworden (par. 7).
2. Terugblik: het verworpen wetsvoorstel
Voor een goed begrip van de nieuwe wet is het van belang om stil te staan bij de inhoud van het eerste wetsvoorstel uit 2003 en bij de reden van verwerping van dat voorstel door de Eerste Kamer.
Het verworpen wetsvoorstel bevatte een vergoeding van affectieschade voor naasten van overleden slachtoffers en van slachtoffers met ernstig en blijvend letsel. De gerechtigde naasten werden in het wetsvoorstel bepaald. Het betrof kort gezegd partners, ouders en kinderen die met elkaar in gezinsverband wonen en anderen die duurzaam in gezinsverband zorg voor elkaar hebben. Ook was voorzien in een hardheidsclausule: de persoon die in een zodanige nauwe persoonlijke relatie tot de gekwetste staat, dat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat hij als naaste in de zin van de regeling geldt, zou in aanmerking komen voor de vergoeding van affectieschade. Bij algemene maatregel van bestuur (hierna: AMvB) zou worden voorzien in een vaste, forfaitaire vergoeding van affectieschade. De Tweede Kamer aanvaardde het wetsvoorstel met algemene stemmen op 22 maart 2005. Vermeldenswaard is dat bij de stemming ook een motie van de leden Wolfsen en Luchtenveld werd aangenomen. Hierin werd de regering verzocht wetgeving voor te bereiden waardoor directe naasten en werkgevers de door hen geleden materiële schade beter kunnen verhalen op de veroorzaker, bijvoorbeeld inkomensschade.6)
De behandeling in de Eerste Kamer verliep op zijn zachtst gezegd minder voortvarend. De fracties van de VVD, het CDA en de SGP vroegen zich allereerst af of het wetsvoorstel wel voorzag in de behoefte van naasten. De toenmalige Minister van Justitie, Hirsch Ballin, hield de behandeling van het wetsvoorstel op 12 september 2006 aan, totdat naar deze vraag nader onderzoek zou zijn gedaan door de Vrije Universiteit. Dit onderzoek werd in 2008 afgerond. Een belangrijke bevinding van de onderzoekers (o.l.v. prof. Arno Akkermans) was dat de Nederlandse naasten in meerderheid een duidelijke behoefte hebben aan de vergoeding van affectieschade, zowel in het geval van ernstig en blijvend letsel van de gekwetste als in het geval van zijn overlijden. De vergoeding bevordert de verwerking van de gevolgen van het ongeval. Zij draagt bij aan de vervulling van behoeften die als zodanig nog hoger worden aangeslagen dan de behoefte aan de vergoeding van affectieschade zelf, zoals de behoefte dat de verantwoordelijke partij zijn fout erkent. In zoverre is de vergoeding van affectieschade meer een middel tot een doel, dan een doel op zichzelf, aldus de onderzoekers. Naasten geven voorts aan het belangrijk te vinden dat bij de vaststelling van de vergoeding rekening wordt gehouden met hun individuele omstandigheden. Nóg belangrijker voor de verwerking van het gebeurde dan de vergoeding van affectieschade achten de naasten de erkenning van de fout door de verantwoordelijke partij, de vergoeding van hun financiële schade en een soepele en vlotte afwikkeling van de schade. De wens van een soepele afwikkeling van de schade staat volgens de onderzoekers op gespannen voet met het verlangen van naasten om bij het vaststellen van de vergoeding van affectieschade rekening te houden met hun individuele omstandigheden. Een variatie in de bedragen al naar gelang de individuele omstandigheden kan immers leiden tot lastige discussies en een langduriger afwikkeling. Ook de wijze van aanbieding van de vergoeding van affectieschade komt tot slot aan bod in het onderzoek. Om de doelstelling van de vergoeding van affectieschade te verzekeren, dient zij plaats te vinden in een context van zorgvuldige communicatie, aldus de onderzoekers. Naasten blijken prijs te stellen op een persoonlijke brief van de verzekeraar waaruit medeleven spreekt, of een brief van de verantwoordelijke persoon zelf, behalve als er sprake is van een geweldsmisdrijf. Tot uitdrukking dient te worden gebracht dat de vergoeding een symbolisch karakter heeft, omdat zij nu eenmaal geen echte compensatie kan bieden voor het geleden verlies.7)
Met het onderzoek stevig in de hand werd de mondelinge behandeling van het wetsvoorstel in de Eerste Kamer voortgezet in juni 2009. Maar de behandeling werd door de Kamer weer opgeschort, ditmaal totdat een ontwerp-AMvB over de omvang van de vergoedingen aan de Kamer zou zijn voorgelegd. Het ontwerp voor die AMvB werd met de nodige voortvarendheid opgesteld: kort gezegd bepaalde de AMvB dat partners, ouders en kinderen aanspraak hebben op € 15.000 en de andere gerechtigden op € 12.500.8)
In maart 2010 werd het debat in de Eerste Kamer voortgezet. De verwachtingen waren hooggespannen: zou, nu het beeld compleet was, het voorstel op voldoende steun kunnen rekenen? Spoedig bleek dat de bezwaren van een aantal fracties tegen het wetsvoorstel niet waren weggenomen, alle inspanningen ten spijt. De VVD-fractie vreesde onder meer dat het wetsvoorstel zou bijdragen aan een claimcultuur. Als er al werd besloten om de vergoeding van affectieschade mogelijk te maken, dan lag het volgens haar in de rede om verdergaand rekening te houden met de individuele omstandigheden van slachtoffers en naasten dan was voorzien in de ontwerp-AMvB. Voorts vroeg zij om aandacht voor de persoonlijke wijze van de aanbieding van de vergoeding van affectieschade.9) Ook de fracties van de christelijke partijen in de Eerste Kamer vonden de mogelijke ontwikkeling naar een claimcultuur ongewenst. Zij zeiden de behoefte aan de erkenning van ondervonden leed te begrijpen. Maar daaraan zou in hun ogen vooral recht worden gedaan door een snelle(re) afwikkeling van schade en de vergoeding van inkomensschade van naasten die het slachtoffer na het ongeval verzorgen. Zij zagen zich hierin gesteund door het onderzoek van de Vrije Universiteit. Hierin voorzag het wetsvoorstel niet. Het wetsvoorstel poogde daarentegen de erkenning van soms onpeilbaar leed of onvervangbaar verlies te vertalen naar een financiële vergoeding, aldus de fracties van CDA, CU en SGP.10) De stemming over het wetsvoorstel vond plaats op 23 maart 2010. De Eerste Kamer verwierp het wetsvoorstel bij hoofdelijke stemming: met 36 stemmen tegen en 30 voor. De fracties van VVD, CDA, ChristenUnie en SGP stemden tegen. De overige fracties stemden voor.
3. De stappen naar een nieuwe wetsvoorstel
3.1. Vallen, opstaan en weer doorgaan
De organisaties werkzaam in de letselschadepraktijk en de wetenschap reageerden met grote teleurstelling op de verwerping. Ook voor de Minister van Justitie was de verwerping van het wetsvoorstel een tegenslag. Toch is het in een dergelijke situatie geen uitgemaakte zaak om snel tot een nieuw wetsvoorstel te komen. Het is een politieke realiteit dat een wetsvoorstel dat de ene dag verworpen wordt, de andere dag niet opnieuw in dezelfde vorm kan worden ingediend. De opvolger van de Minister op het dossier, de Staatsecretaris van Veiligheid en Justitie Teeven (hierna: de Staatssecretaris), liet het er echter niet bij zitten. Hij besloot al vrij snel om als eerste stap een deskundigenbijeenkomst te organiseren over de vergoeding van door derden geleden schade in brede zin, dat wil zeggen immateriële schade – affectieschade – én materiële schade, meer in het bijzonder inkomensschade.11) Zo kon tegemoet worden gekomen aan de wens van onder meer de fracties van de christelijke partijen in de Eerste Kamer om juist te kijken naar een voortvarende vergoeding van de materiële schade die naasten van slachtoffers na een ongeval lijden.
3.2. De uitkomsten van de deskundigenbijeenkomst
De deskundigenbijeenkomst vond plaats op 30 november 2011. Wetenschappers en vertegenwoordigers van slachtofferorganisaties, verzekeraars, advocatuur, rechterlijke macht en een enkel Kamerlid namen deel aan het overleg. Twee onderwerpen stonden centraal: de vergoeding van affectieschade en de vergoeding van inkomensschade van derden in verband met de verzorging of verpleging van een naaste (hierna: zorgschade). Er bleek onder de aanwezigen een brede steun te bestaan voor het wettelijk regelen van beide onderwerpen.
De deelnemers meenden dat discussies over de aanspraak en de omvang van de vergoeding van affectieschade zo veel mogelijk moeten worden vermeden. Dit komt ook naar voren uit het onderzoek van de Vrije Universiteit.12) Een systeem met een vaste kring van gerechtigden en vaste bedragen zou daarom de voorkeur genieten. Tegelijkertijd pleitten de deelnemers voor een regeling waarin meer rekening wordt gehouden met de objectief te bepalen individuele omstandigheden dan in het verworpen wetsvoorstel.
Bij zorgschade gaat het over de situatie waarin naasten van gekwetsten de verzorging, verpleging en begeleiding van de gekwetste gedurende lange tijd op zich nemen. In dat geval verplaatsen de kosten van de zorg zich de facto van de gekwetste naar de naaste. Als naasten minder gaan werken om deze zorg te verstrekken, vertaalt deze schade zich in inkomensschade van de naaste. Een belangrijke vraag die in de bijeenkomst aan de orde kwam, is of deze inkomensschade in ruimere mate voor vergoeding in aanmerking moest komen. Aangenomen werd dat in het huidige wettelijke systeem deze schade alleen verhaalbaar is voor zover door de bijstand van de naaste de kosten van professionele hulp wordt uitgespaard.13) De deelnemers meenden dat, voor zover dit redelijk is, ook de meerdere schade verhaalbaar dient zijn. Deze schade moet wel als schade van de gekwetste worden aangemerkt, zodat de gekwetste – heel kort gezegd – de regie behoudt over zijn eigen zorg.14)
3.3. Hoofdlijnen van een nieuw voorontwerp
Gesterkt door de uitkomst van de expertbijeenkomst, besloot de Staatssecretaris een voorontwerp voor te bereiden dat de vergoeding van zowel zorgschade als affectieschade regelde.15) Daarbij probeerde hij zoveel mogelijk tegemoet te komen aan de bezwaren tegen het verworpen wetsvoorstel betreffende affectieschade. Er werd bij de omvang van de vergoeding verdergaand rekening gehouden met de individuele omstandigheden van de gerechtigden, conform de wens van de VVD-fractie in de Eerste Kamer. De bedragen werden – anders dan in het verworpen wetsvoorstel – reeds genoemd in de memorie van toelichting. Voor het parlement was zo duidelijk wie welke aanspraak heeft. Met de regeling over zorgschade voldeed de Staatssecretaris daarnaast aan de wens van de fracties van de christelijke partijen in de Eerste Kamer, alsmede aan de in paragraaf 2 genoemde motie van Wolfsen en Luchtenveld.
Het voorontwerp bevatte voorts een regeling die voorzag in een ruimere mogelijkheid voor naasten van slachtoffers om zich als benadeelde partij te voegen in het strafproces. Dit vloeide voort uit een toezegging van de staatssecretaris in de zogenoemde Amsterdamse zedenzaak. In de strafprocedure tegen de verdachte (Robert M.) verzochten de ouders van de minderjarige slachtoffertjes om de vergoeding van de schade die hun kinderen en zij zelf hadden geleden. Zij konden in dit verzoek echter niet door de strafrechter worden ontvangen. Voor zover het de schade van de ouders zelf betrof, ontbrak hiervoor de wettelijke basis.16) Het voorontwerp voorzag in deze basis, alsmede – in het verlengde hiervan – in een grondslag voor de schadevergoedingsmaatregel en de voorschotregeling voor schade van derden. Ten slotte voorzag het voorontwerp in een wijziging van het beslag op en overgang onder bijzondere titel van vorderingen tot immateriële schadevergoeding.17)
3.4. Een afsplitsing: zorgschade
Uit de consultatie van het voorontwerp kwam naar voren dat het voorstel op brede maatschappelijke steun kon rekenen, maar dat er vragen van fundamentele aard waren over de regeling inzake de vergoeding van zorgschade. Die vragen betroffen heel kort gezegd de vormgeving en – samenhangend daarmee – de uitvoerbaarheid en de betaalbaarheid van de regeling. Gelet op de wens van alle betrokken stakeholders om de vergoeding van affectieschade naar Nederlands recht spoedig te realiseren, besloot de Staatssecretaris een wetsvoorstel in procedure te brengen zonder een regeling over zorgschade. Over de wijze waarop zorgschade vergoed zou kunnen worden, had de Staatssecretaris intussen overleg gehad met verschillende maatschappelijke partijen. Dit leidde ertoe dat onder de vlag van De Letselschade Raad kon worden gewerkt aan een oplossing. Dit resulteerde in 2017 in de Handreiking Zorgschade: een beoordelingskader dat de praktijk kan hanteren bij het vaststellen van de zorgbehoefte en de daarmee gemoeide kosten. Een sterk staaltje zelfregulering, dat een bruikbaar handvat biedt voor de weerbarstige materie van complexe letselschade. Maatwerk staat bij de vergoeding van zorgschade voorop. Voor een nadere toelichting op de Handreiking verwijs ik graag naar het artikel hierover van prof. Siewert Lindenbergh.18)
4. De wet vergoeding affectieschade
4.1. Inhoud van de nieuwe wettelijke regeling
Wat is de inhoud van het wetsvoorstel dat zich inmiddels weer toespitst op de vergoeding van affectieschade? Hierna ga ik in op de verschillende aspecten van het inmiddels wet geworden wetsvoorstel: de vergoeding van affectieschade, het ontlasten van naasten in het strafproces, de uitbreiding van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven, de overgang onder bijzondere titel van en het beslag op de aanspraak op immateriële schadevergoeding en het overgangsrecht. Tot slot zal ik ook het Besluit vergoeding affectieschade bespreken.
4.2. De vergoeding van affectieschade
Op grond van de wet hebben naasten van gekwetsten met ernstig en blijvend letsel en van overleden slachtoffers aanspraak op de vergoeding van affectieschade, als dat letsel of overlijden het gevolg is van een gebeurtenis waarvoor een ander aansprakelijk is.19) De naasten zijn in de wet omschreven.20) Dit betreft kort gezegd echtgenoten, geregistreerde partners, levensgezellen die een duurzame gemeenschappelijke huishouding met de gekwetste hebben op het moment van de gebeurtenis, ouders en kinderen, degene die ten tijde van de gebeurtenis duurzaam in gezinsverband de zorg voor de gekwetste heeft of voor wie de gekwetste de zorg heeft. De wet voorziet ten slotte in een hardheidsclausule: ook een andere persoon dan de hiervoor genoemde heeft een aanspraak op de vergoeding van affectieschade, als hij in een zo nauwe persoonlijke relatie tot de gekwetste staat, dat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat hij als naaste in de zin van de wet wordt aangemerkt.21) De omstandigheden van het geval zijn volgens de wetgever beslissend, waaronder de intensiteit, de aard en de duur van de relatie. Vanzelfsprekend leent deze clausule zich slechts voor toepassing in uitzonderlijke gevallen. De wetgever geeft onder meer het voorbeeld van een langdurige en hechte LAT-relatie.22) Anders dan in het verworpen wetsvoorstel hebben ook kinderen die niet meer thuis wonen aanspraak op de vergoeding van affectieschade. De omvang van de bedragen wordt volgens de wet bij of krachtens AMvB bepaald – het hierna te bespreken Besluit vergoeding affectieschade. Voor nabestaanden van overleden slachtoffers is een vergelijkbare regeling opgenomen.23) De toelichting op de wet vermeldt reeds dat bij AMvB zal worden bepaald dat nabestaanden aanspraak hebben op een hogere vergoeding dan naasten van slachtoffers met ernstig en blijvend letsel. Nabestaanden en naasten hebben voorts recht op een hogere vergoeding als het overlijden of letsel van het slachtoffer het gevolg is van een strafbaar feit. Door op deze wijze rekening te houden met de toedracht van het ongeval wordt verdergaand rekening gehouden met de individuele omstandigheden van het geval, zoals onder meer de VVD-fractie van de Eerste Kamer eerder aangaf.24)
De wet verschaft voorts een wettelijke grondslag om bij AMvB regels te stellen over de nadere invulling van het begrip ernstig en blijvend letsel.25) Deze regeling is vooralsnog niet nodig geacht. Bij de totstandkoming van de wet is wel uitvoerig stilgestaan bij deze nieuwe wettelijke term, om de praktijk houvast te bieden bij de toepassing hiervan en discussies waar mogelijk te voorkomen.26) Het gaat – aldus de toelichting bij de wet – om medisch objectiveerbare letsels. Niet het verdriet is doorslaggevend, maar het letsel van de gekwetste. Bij een blijvend functieverlies van 70% of meer is in ieder geval sprake van ernstig en blijvend letsel. Het functieverlies wordt bepaald op grond van de zogenoemde AMA-guides.27) Aan de hand van de richtlijn kan procentueel worden uitgedrukt welk anatomisch verlies en welk functieverlies er is. Het percentage zegt niets over de verminderde activiteiten of de maatschappelijke deelname van de betrokkene. Bij de vaststelling wordt dan ook geen onderscheid gemaakt tussen het gemis van een hand door bijvoorbeeld een pianist of door een suppoost in een museum. Het hoge percentage maakt duidelijk dat de aanspraak op de vergoeding van affectieschade alleen bestaat bij letsel van uitzonderlijk ernstige aard. Dit laat onverlet dat de rechter ook rekening kan houden met andere geobjectiveerde omstandigheden. De gevolgen van het letsel op het leven van de gekwetste en de naaste zijn in dit licht van belang. Zij kunnen de vergoeding van affectieschade rechtvaardigen als er sprake is van een lager functieverlies dan 70%. De wetgever noemt verschillende gevallen, waaronder ernstige karakter- en gedragsveranderingen na bijvoorbeeld hersentrauma.28) Ook medisch objectiveerbaar psychisch letsel kan de vergoeding van affectieschade rechtvaardigen, aldus de wetgever. De AMA-guides bieden voor het bepalen van psychisch letsel geen houvast. Uit het hoge percentage dat als richtsnoer dient bij de toekenning van affectieschade in geval van lichamelijk letsel, blijkt wel dat ook het psychische letsel – naast blijvend – zeer ernstig dient te zijn.
De aanspraak op schadevergoeding van de gekwetste gaat voor op die van derden, aldus de nieuwe wet.29) Dit is van belang voor het geval de schadeveroorzaker niet in staat is om de schade van alle benadeelden te voldoen. Het voorrangsrecht geldt niet voor zover het aanspraken van de gekwetste en derden op grond van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen (hierna: WAM) betreft.30) De WAM kan niet terzijde worden gesteld door nationale wetgeving, omdat deze is gebaseerd op internationale afspraken.31) Ten slotte regelt de wet dat degene die door een naaste wordt aangesproken voor de vergoeding van affectieschade, tegen deze naaste hetzelfde verweer kan voeren als hij tegen de gekwetste had kunnen doen.32) Deze regeling stemt overeen met de regeling die ook nu al bestaat voor de vergoeding van verplaatste schade en strekt zich nu ook uit tot de vergoeding van affectieschade. Een vergelijkbare bepaling bestaat eveneens voor overlijdensschade en geldt door de nieuwe wet ook voor de vergoeding van affectieschade na overlijden.33)
Een veel voorkomend verweer in letselschadezaken is het eigen-schuld-verweer van de veroorzaker van de schade: heeft het slachtoffer – of zijn naaste – zelf bijgedragen aan het ontstaan van het ongeval, dan werkt dit door in de mate waarin de schade wordt toegerekend aan de aansprakelijke partij.34) Dat is ook het geval bij de vergoeding van affectieschade. De wetgever motiveert dit met een beroep op de functie van genoegdoening die de vergoeding van affectieschade heeft: van de schadeveroorzaker wordt een zekere opoffering verlangd, omdat hij het slachtoffer en zijn naaste leed heeft berokkend. Fouten van het slachtoffer of de naaste zelf, die mede oorzaak zijn van het letsel of overlijden behoren daarom te worden meegewogen bij de vraag in welke mate die genoegdoening kan worden verlangd.35) Dit betekent dat niet iedere naaste of nabestaande de (volledige) forfaitaire vergoeding van affectieschade zal ontvangen.
4.3. Ontlasten van naasten in het strafproces
Een slachtoffer van een strafbaar feit kan zich als benadeelde partij voegen in het strafproces voor de vergoeding van schade ten gevolge van het strafbare feit. Dit geldt ook voor zijn nabestaanden.36) Na voeging kan de strafrechter de civiele vordering behandelen in het strafproces. Het voordeel voor de benadeelde partij is dat de straf- en civiele vordering in dezelfde procedure worden behandeld. De strafrechter kan de veroordeelde bovendien een strafrechtelijke maatregel tot schadevergoeding opleggen, als hij de vordering tot schadevergoeding toewijst.37) De Staat neemt de inning van deze vordering dan op zich om de benadeelde partij te ontlasten. Voldoet de veroordeelde de vordering niet binnen 8 maanden na het onherroepelijk worden van zijn veroordeling, dan keert de Staat (het resterende deel van) de schadevergoeding ten slotte uit aan de benadeelde partij.38) Dit is de zogenoemde voorschotregeling.
De nieuwe wet regelt dat derden zich in het strafproces kunnen voegen en dat de schadevergoedingsmaatregel kan worden opgelegd voor de vorderingen tot vergoeding van affectie- en verplaatste schade. Verplaatste schade is schade die de derde lijdt in plaats van de gekwetste zelf. Zou de gekwetste deze schade zelf hebben geleden, dan had híj deze kunnen verhalen op de veroordeelde.39) Een voorbeeld van verplaatste schade zijn de kosten van verzorging van een ernstig gewond kind na een verkeersongeval. Nemen de ouders deze verzorging op zich in plaats van een professionele hulpverlener, dan hebben zij aanspraak op de kosten die met de door hun verleende zorg zijn uitgespaard aan de professionele hulpverlener.40) Ook de voorschotregeling gaat gelden voor de vorderingen tot vergoeding van affectie- en verplaatste schade.
De voordelen voor de naasten van de uitbreiding van de mogelijkheden binnen het straf(proces)recht zijn evident. Hierbij past wel een belangrijke kanttekening. De kern van het strafproces is het berechten van strafbare feiten. De strafrechter behandelt vorderingen van benadeelde partijen alleen als dit het strafproces niet te zeer belast.41) Het is aan de strafrechter om dit te beoordelen. De nieuwe wet maakt dit niet anders. De mogelijkheid van voegen in het strafproces biedt dan ook geen oplossing voor alle gevallen waarin naasten nu met lege handen blijven staan. Het kan zijn dat er discussie is over bijvoorbeeld de oorzaak of aard – ernst en duur – van het letsel. De strafrechter verklaart de benadeelde partij ter zake van de vordering tot vergoeding van affectieschade in dat geval mogelijk niet ontvankelijk. Vanzelfsprekend biedt de wet wel uitkomst in zaken waarin er een veroordeelde dader is en waarin er geen of een beperkte discussie bestaat over de toedracht van het letsel of overlijden of de aard van het letsel.42)
De behandeling van de civiele vordering in het strafproces valt buiten het bestek van de nieuwe wet, aldus de toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie, Van der Steur, in de nota naar aanleiding van het verslag bij het wetsvoorstel.43) Het onderwerp heeft wel de voortdurende aandacht van het Ministerie. Ik wijs in dit verband graag op de recente brief van de huidige Minister voor Rechtsbescherming, Dekker, over het schadeverhaal van slachtoffers van strafbare feiten.44)
4.4. Uitbreiding van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven
De Wet Schadefonds geweldsmisdrijven (hierna: Wsg) kent slachtoffers van geweldsmisdrijven een tegemoetkoming toe in hun schade, als deze schade niet (tijdig) kan worden verhaald op de veroorzaker. Nabestaanden van slachtoffers van geweldsmisdrijven hebben al sinds 1 januari 2012 aanspraak op een tegemoetkoming in verband met hun schade, waaronder affectieschade.45) Dit ondanks het feit dat er voor de vergoeding van deze schade geen grondslag bestaat in het Burgerlijk Wetboek.46) De tegemoetkoming van het Schadefonds voor de vergoeding van schade aan nabestaanden bedraagt in dit geval € 5.000.47) De nieuwe wet maakt het mogelijk dat ook naasten van slachtoffers van geweldsmisdrijven met ernstig en blijvend letsel een beroep kunnen doen op het Schadefonds Geweldsmisdrijven.48) Voor het begrip ernstig en blijvend letsel wordt verwezen naar de nieuwe regeling in het Burgerlijk Wetboek. De gerechtigden tot de tegemoetkoming zijn opgenomen in de Wsg zelf.49) De kring van gerechtigden in de Wsg verschilt van die van de nieuwe wet. Het voornaamste verschil is dat de Wsg bepaalt dat ook bloedverwanten in de tweede graad in de zijlijn – (half)broers en (half)zussen – van slachtoffers aanspraak kunnen maken op een tegemoetkoming. De totstandkoming van de nieuwe wet vormde geen aanleiding tot een beperking van de kring van gerechtigden in de Wsg.
4.5. Overgang onder bijzondere titel en beslag op aanspraak op immateriële schadevergoeding
In de “slip stream” van de wet zijn ten slotte nog twee wijzigingen opgenomen die het beslag op en de overgang onder bijzondere titel van het recht op smartengeld betreffen. Ingevolge de nieuwe wet is de aanspraak op smartengeld – affectieschade daaronder begrepen – niet langer vatbaar voor beslag. De aanspraak op smartengeld kan daarnaast zonder enige beperking overgaan onder bijzondere titel. Op deze manier wordt meer recht gedaan aan de keuzevrijheid van de gerechtigden om aanspraak te maken op en vrijelijk te beschikken over de vordering tot smartengeld.50) De regeling over overgang en beslag is ten slotte verplaatst van art. 6:106 lid 2 naar art. 6:95 BW, omdat met de invoering van het smartengeld voor naasten en nabestaanden ook andere bepalingen dan art. 6:106 BW een recht op vergoeding van ander nadeel dan vermogensschade bieden.
4.6. Overgangsrecht
Voor het overgangsrecht valt de wet terug op de Overgangswet Nieuw Burgerlijk Wetboek (hierna: Overgangswet NBW). Hieruit volgt dat als een wet een nieuwe vordering introduceert, dit alleen gevolgen heeft voor gebeurtenissen die zich voordoen ná de inwerkingtreding van deze wet.51) De rechtvaardiging hiervoor is de rechtszekerheid: iemand moet niet door het enkele tijdsverloop alsnog aansprakelijk worden voor een nieuwe vordering.52) Dit werkt door naar de regeling in het straf(proces)recht: een benadeelde partij kan zich ook niet voegen in strafprocesrecht voor zover de affectieschade is ontstaan vóór de inwerkingtreding van de wet. De wet voorziet ten slotte in een eigen regeling van overgangsrecht voor de Wet Schadefonds geweldsmisdrijven. Naasten van slachtoffers van geweldsmisdrijven met ernstig en blijvend letsel kunnen aanspraak maken op een tegemoetkoming voor vergoeding van affectieschade, indien het geweldsmisdrijf waardoor deze schade is toegebracht, heeft plaatsgevonden ná de inwerkingtreding van de nieuwe wet.53)
4.7. Het Besluit vergoeding affectieschade
Het Besluit vergoeding affectieschade bepaalt de omvang van de vergoeding van affectieschade.54) De bedragen variëren van € 12.500 tot € 20.000. De toelichting op het besluit benadrukt – evenals de wet – dat de vergoeding een symbolisch karakter heeft, omdat die geen compensatie kan bieden voor het verdriet van de naasten. De vergoeding beoogt hoofdzakelijk erkenning van het ondervonden leed en het verschaffen van een zekere genoegdoening aan de naasten. Uit onderzoek naar affectieschade van de Vrije Universiteit wordt de conclusie getrokken dat € 10.000 door een meerderheid van de naasten als niet ongepast zal worden ervaren. Wel blijken de voorkeuren gemiddeld wat hoger te liggen en blijken deze voorkeuren hoger te liggen bij nabestaanden dan bij de andere naasten.55) Het bedrag van € 10.000 lijkt als een minimum te worden ervaren. Mede gelet op het tijdsverloop sinds dit onderzoek dat in 2008 plaatsvond, zijn de bedragen over de gehele linie in beperkte mate verhoogd, aldus de Minister voor Rechtsbescherming in de toelichting op het besluit.
Voorts wordt onderscheid gemaakt in de aard van de relatie. Het is te rechtvaardigen hogere bedragen toe te kennen indien de gekwetste en de naaste echtgenoten, partners, levensgezellen, ouders en minderjarige of meerderjarige thuiswonende kinderen zijn. In deze gezinsgevallen mag een zodanig hechte band worden aangenomen dat voor deze naasten een hoger bedrag op zijn plaats is in vergelijking met de andere tot de kring van gerechtigden behorende naasten. Een hogere vergoeding ligt eveneens in de rede indien een naaste een pleeg- of stiefkind is, of een persoon die de verzorging en opvoeding van een dergelijk pleeg- of stiefkind op zich heeft genomen. De feitelijke zorgrelatie is bepalend, niet de juridische duiding hiervan. Het bedrag in het besluit is voor deze categorie veranderd ten opzichte van het bedrag in de tabel in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel.56) Ten slotte is het te rechtvaardigen om het bedrag hoger vast te stellen indien het overlijden of het ernstige en blijvende letsel door een misdrijf is veroorzaakt. De genoegdoeningsfunctie verlangt dan een hoger bedrag. Ook hier geldt dat de verhoging geen vertaling is van het daadwerkelijk ondervonden leed, maar symbolisch is. Bij misdrijven is er per definitie sprake van een schending van een zwaarwegende – want in de strafwet neergelegde en gesanctioneerde – maatschappelijke norm en daarmee van ernstig laakbaar handelen. Dit geldt niet alleen voor misdrijven waarbij het opzet gericht was op het toebrengen van letsel, maar ook voor andere misdrijven waarvan ernstig en blijvend letsel het gevolg is, bijvoorbeeld zware milieudelicten.57)
De bedragen uit het besluit worden periodiek herijkt, aldus de nota van toelichting bij het besluit. De eerste herijking van de bedragen gebeurt na de evaluatie van de wet. De evaluatie vindt plaats vijf jaar na de inwerkingtreding van de wet. Hierin wordt de omvang van de bedragen meegenomen. De Minister voor Rechtsbescherming zal de bedragen na de eerste herijking elke vijf jaar opnieuw bekijken. In de herijking worden de bijzondere aard van de vergoedingen en de maatschappelijke ontwikkelingen van de afgelopen vijf jaar betrokken.
5. De parlementaire behandeling van de wet in een notendop
Hoe verliep deze keer het debat over de wet in het parlement? Over de behandeling in de Tweede Kamer kunnen we kort zijn: de Kamer aanvaardde het wetsvoorstel met algemene stemmen op 9 mei 2017. Maar aangekomen bij de Eerste Kamer leken er daar toch weer enige aarzelingen te zijn bij het wetsvoorstel.58) De VVD-fractie had onder meer vragen over het risico van het ontstaan van een claimcultuur en vroeg mede in dit verband naar de ervaringen in andere landen. De CDA-fractie had onder andere vragen over de behoefte aan het wetsvoorstel. Echter, anders dan voorheen lieten de fracties zich deze keer na een uitvoerige wisseling van argumenten wel overtuigen van het belang van het wetsvoorstel. Uit de stemverklaringen die werden afgelegd blijkt onder meer dat de niet aflatende steun voor het wetsvoorstel van praktijk en wetenschap zijn vruchten heeft afgeworpen. De VVD-fractie zei bereid te zijn voor het wetsvoorstel te stemmen, nu hierin “overzichtelijke, vaste vergoedingen worden geïntroduceerd en de kring van aanspraakgerechtigden beperkt is, terwijl de mogelijkheid van vergoeding van affectieschade voor slachtoffers en nabestaanden zo veel kan betekenen – zij ervaren dit als een vorm van erkenning van leed en als een zekere genoegdoening (...)”. De fracties van het CDA en SGP overwogen in een gezamenlijke stemverklaring dat de regering al hun vragen op zorgvuldige wijze had beantwoord. Zij hechtten aan een evaluatie van de wet na vijf jaar, zoals de regering heeft toegezegd. Zij merkten daarbij op dat de gevreesde claimcultuur hopelijk uitblijft. Gelet op het grote maatschappelijke draagvlak voor dit wetsvoorstel en de internationale ontwikkeling, laten zij hun eerdere bezwaren, zoals tot uitdrukking gekomen bij de verwerping van het eerdere wetsvoorstel, varen. De Eerste Kamer aanvaardde het wetsvoorstel op 10 april 2018 met algemene stemmen: in een stemming bij zitten en opstaan, stemden alle aanwezige Kamerleden voor.59)
6. Aan de slag!
De inwerkingtreding van de wet is voorzien op 1 januari 2019. Op de praktijk rust de belangrijke taak om zorgvuldig uitvoering te geven aan de tere belangen die de wet dient. Er dient gedegen aandacht te zijn voor een goede voorlichting over de mogelijkheden en de begrenzingen van de wet.
De insteek van de wet is om zoveel mogelijk discussies over de aanspraak en omvang van de vergoeding te voorkomen. Zij voorziet om die reden in het benoemen van de aanspraakgerechtigden en in vaste bedragen. Discussies zijn echter niet uitgesloten, bijvoorbeeld als er een beroep wordt gedaan op de hardheidsclausule of de vraag naar de oorzaak of aard van letsel aan de orde is, respectievelijk er sprake is van eigen schuld van het slachtoffer of zijn naaste.60) Een passende bejegening is belangrijk, gelet op de ernst van hetgeen slachtoffers en hun naasten is overkomen.
Dat geldt vanzelfsprekend ook als zonder meer duidelijk is dat de wet niet van toepassing is. Zij die bijvoorbeeld betrokken zijn bij de naasten, maar geen aanspraak hebben op de vergoeding van affectieschade, moeten zorgvuldig worden voorgelicht. Dit is van belang voor bijvoorbeeld broers of zussen, die op grond van de wet niet aanspraakgerechtigd zijn. Dit geldt ook voor de gevallen waarin er sprake is van ernstig letsel, dat van tijdelijke aard is. Of voor de situaties waarin er sprake is van blijvend letsel van minder ernstige aard dan is bedoeld in de wet, maar dat desalniettemin ernstig is. Ook in deze gevallen is er verdriet. Dat de wet niet van toepassing is, vergt uiteraard uitleg aan slachtoffers en naasten. Betrokken en accurate communicatie is wezenlijk, zodat ook in deze gevallen recht wordt gedaan aan de erkenning van het ondervonden leed. In die uitleg is van belang dat de wetgever de vergoeding van affectieschade alleen mogelijk heeft gemaakt in uitzonderlijke gevallen, waarin de ommezwaai in het leven van de gekwetste en naaste het meest manifest is.61)
Communicatie is ook cruciaal in de gevallen waarin de vergoeding van affectieschade wel aan de orde is. Het moment en de wijze van aanbieding van de vergoeding is van elementair belang voor het verschaffen van erkenning van en genoegdoening voor het verdriet dat naasten is aangedaan – de primaire doelstelling van de wet. Het onderzoek van de Vrije Universiteit uit 2008 biedt hiervoor houvast.62)
Ten slotte is de toegezegde evaluatie van de wet vijf jaar na haar inwerkingtreding relevant als ijkpunt. Een analyse van de werking van de wet in de praktijk leidt mogelijk tot voorstellen voor aanvulling of wijziging van de wettelijke regeling of de wijze van uitvoering hiervan.
7. Tot besluit: een wet met vereende kracht tot stand gebracht
De wet die voorziet in de vergoeding van affectieschade is na een lange weg uiteindelijk in het Staatsblad gekomen. Opmerkelijk en niet zonder symbolische waarde: een eerste voorstel werd verworpen, waarna een tweede wetsvoorstel door alle leden van de beide Kamers van het parlement werd gesteund. Waarom is de wet vijftien jaar na indiening van een vergelijkbaar voorstel uiteindelijk wel aangenomen?
In de eerste plaats is in het tweede wetsvoorstel rekening gehouden met de eerder door leden van het parlement geuite wensen en bedenkingen. In de omvang van de vergoedingen van affectieschade is verdergaand gedifferentieerd dan in het verworpen wetsvoorstel. De omvang van de bedragen is voorts vroeg in het parlementaire traject besproken. Daarnaast is op uitdrukkelijke wens van de fracties van de christelijke partijen in de Eerste Kamer gezocht naar een oplossing voor de problematiek bij complexe zorgschades. Onder de vlag van De Letselschade Raad is met veel inzet, kunde en voortvarendheid gewerkt aan de Handreiking Zorgschade. Dit is gebeurd met het oog op het belang van het optimaliseren van de schade-afhandeling in letselschadezaken. Ook kan worden gewezen op de waardevolle informatie die onder meer de Pan-European Organisation of Personal Injury Lawyers heeft verschaft voor het beantwoorden van vragen over de ervaring van de vergoeding van affectieschade in andere landen.63) De vrees van sommige Kamerleden voor een eventuele claimcultuur is zo mogelijk af- of weggenomen.
In de tweede plaats heeft de niet aflatende steun voor het wetsvoorstel van praktijk en wetenschap bij de aanvaarding een belangrijke rol gespeeld. Deze steun is vanzelfsprekend geënt op de in de praktijk ervaren behoeften van slachtoffers en hun naasten. Maatschappelijke organisaties en wetenschap hebben gedurende het parlementaire traject voortdurend op het vinkentouw gezeten. Dit betroffen onder meer Slachtofferhulp Nederland, het Fonds Slachtofferhulp, de ANWB, de Vereniging van Letselschade Advocaten, de Letselschade Raad en het Schadefonds Geweldsmisdrijven. Zij hebben het belang van de wet voor slachtoffers en naasten steeds weer voor het voetlicht gebracht.
Het lange traject van de wet heeft tot slot ook het nodige doorzettingsvermogen van de verantwoordelijke bewindspersonen gevergd en van de ambtenaren die achter hen staan. Dat laatste moet in dit verband zeker vermeld worden, omdat Niels Frenk, raadadviseur bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie en bijzonder hoogleraar aansprakelijkheids- en verzekeringsrecht zonder enige twijfel geldt als de geestelijk vader van de wet. Na de teleurstelling over de verwerping van het eerste wetsvoorstel bracht hij het belang van een wettelijke regeling vol overtuiging weer onder de aandacht van de verantwoordelijke bewindspersoon. Hij overleed verdrietig genoeg in 2013. Zijn creativiteit, denkkracht en moed leven voort met de aanvaarding van de wet.
1. Wet van 11 april 2018 tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek, het Wetboek van Strafvordering en het Wetboek van Strafrecht teneinde de vergoeding van affectieschade mogelijk te maken en het verhaal daarvan alsmede het verhaal van verplaatste schade door derden in het strafproces te bevorderen (Stb. 2018, 132). In dit artikel kortheidshalve aangeduid als “de wet” of “de wet vergoeding affectieschade”.
2. Rechtbank Amsterdam 9 mei 2018, ECLI:NL:RBAMS:2018:3223.
3. Rechtbank Rotterdam 4 oktober 2017, ECLI:NL:RBROT:2017:8894.
4. Zie over het overgangsrecht nader par. 4.6.
5. Wetsvoorstel tot aanpassing van het Burgerlijk Wetboek, het Wetboek van Strafvordering en de Wet schadefonds geweldsmisdrijven in verband met de vergoedbaarheid van schade als gevolg van het overlijden of ernstig en blijvend letsel van naasten, Tweede Kamer 2002-2003, 28 781, nrs. 1-2.
6. Tweede Kamer 2004-2005, 28 781, nr. 10, zie ook de brief van de Minister van Justitie aan de Tweede Kamer, waarin hij stelt dat hij bereid is tot het opstellen van een wettelijke regeling betreffende inkomensschade van derden, indien de Kamer dit wenselijk acht, Tweede Kamer 2004-2005, 28 781, nr. 8, p. 3-6.
7. A.J. Akkermans e.a., Affectieschade, Slachtoffers en aansprakelijkheid, Een onderzoek naar behoeften, verwachtingen en ervaringen van slachtoffers en hun naasten met betrekking tot het civiele aansprakelijkheidsrecht, deel II: Affectieschade, Amsterdam: Vrije Universiteit 2008. Uitgegeven in 2015: Den Haag: Boom Lemma 2015. Zie het onderzoek en een samenvatting hiervan: Eerste Kamer 2008-2009, 28 871, G.
8. Eerste Kamer 2009-2010, 28 871, H, blg-50251.
9. Eerste Kamer, Handelingen 9 maart 2010, 28 871.
10. Eerste Kamer, Handelingen 23 maart 2010, 28 871.
11. Eerste Kamer 2010-2011, 32 500 VI, J 3.
12. Zie hiervoor par. 2.
13. Zie HR 28 mei 1999, NJ 1999/564 (Johanna Kruidhof).
14. Ik put uit mijn eigen aantekeningen van de bijeenkomst. Er is geen openbaar verslag gemaakt.
15. Uit het voorontwerp dat in consultatie is gegeven blijkt dat de deskundigenbijeenkomst heeft gediend als inspiratiebron bij de vormgeving van het voorontwerp, zie p. 10, 11. Het voorontwerp is te vinden op: https://www.internetconsultatie.nl/wetsvoorstel_zorg_en_affectieschade/details.
16. ECLI:NL:RBAMS:2012:BW6148; ECLI:NL:GHAMS:2013:BZ8885; ECLI:NL:HR:2014:2668.
17. Hierover nader in par. 4.
18. S. Lindenbergh, Zorgschade, Een zoektocht naar knelpunten en oplossingen, NJB 2017, p. 1318-1323.
19. Artikel 6:107 lid 1, aanhef en onder b, BW.
20. Artikel 6:107 lid 2 BW.
21. Artikel 6:107 lid 2, onder g, BW.
22. Tweede Kamer 2014-2015, 34 257, nr. 3, p. 15.
23. Artikel 6:108 leden 3 en 4 BW.
24. Zie par. 2, slotalinea en Tweede Kamer 2014-2015, 34 257, nr. 3, p. 5, 6 en 16.
25. Artikel 6:107 lid 3 BW.
26. Zie in deze zin tevens de resultaten van het onderzoek van Vrije Universiteit, hiervoor in paragraaf 2.
27. AMA staat voor American Medical Association. De AMA-richtlijn bepaalt het blijvende functionele verlies van het menselijk lichaam (evaluation of permanent impairment). Zie: https://www.amaguides.com/.
28. Tweede Kamer 2014-2015, 34 257, nr. 3, p. 12-13.
29. Artikel 6:107 lid 4 BW.
30. Artikel 6, tweede lid, WAM: Indien er bij een ongeval of een gebeurtenis meer dan één benadeelde is en het totaalbedrag van de verschuldigde schadeloosstellingen de verzekerde som overschrijdt, worden de rechten van de benadeelden tegen de verzekeraar naar evenredigheid teruggebracht tot het beloop van die som. (...).
31. De Gemeenschappelijke bepalingen behorende bij de Benelux-overeenkomst Betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen (Trb. 1966, 178).
32. Artikel 6:107 lid 5 BW.
33. Artikel 6:108 lid 5 BW.
34. Artikel 6:101 BW.
35. Tweede Kamer 2014-2015, 34 257, nr. 3, p. 18, 19.
36. Artikel 51f, eerste en tweede lid, Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv).
37. Artikel 36f, eerste lid, Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr).
38. Artikel 36f, zevende lid, Sr. Dit geldt niet voor de benadeelde partij die rechtspersoon is.
39. Artikel 6:107 lid 1, aanhef en onder a BW.
40. Artikel 6:107 lid 1, aanhef en onder a BW.
41. Artikel 361, derde lid, Sv.
42. Tweede Kamer 2014-2015, 34 257, nr. 3, p. 6, 7.
43. Tweede Kamer 2015-2016, 34 257, nr. 6, p. 20.
44. Brief van 26 juni 2018, Tweede Kamer, 33 552, 49, par. 3.
45. Evenals nabestaanden van slachtoffers van dood door schuld sinds 1 juli 2016.
46. Artikel 3, eerste lid, aanhef en onder c, Wsg.
47. Letsellijst Schadefonds geweldsmisdrijven, 1 mei 2018, p. 8.
48. Artikel 3, eerste lid, aanhef en onder c Wsg.
49. Artikel 3, tweede lid, Wsg.
50. Tweede Kamer 2014-2015, 34 257, p. 9-11.
51. Artikel 69a, aanhef en onder d, Overgangswet NBW.
52. Tweede Kamer 2014-2015, 34 257, nr. 3, p. 9, onder 8 en Tweede Kamer, vergaderjaar 2015-2016, nr. 6, p. 22-24, onder 7).
53. Artikel IVA van de nieuwe wet.
54. Besluit van 20 april 2018 tot vaststelling van bedragen voor nadeel van naasten dat niet in vermogensschade bestaat (Besluit vergoeding affectieschade), Stb. 2018, 133.
55. A.J. Akkermans e.a., Affectieschade, Slachtoffers en aansprakelijkheid, Vrije Universiteit Amsterdam, Den Haag: Boom Lemma 2015, p. 63.
56. Hiermee wordt de motie van de leden Groothuizen en Van Nispen gestand gedaan, Tweede Kamer 2014-2015, 34 257, nr. 10.
57. Tweede Kamer 2014-2015, 34 257, nr. 3, p. 5.
58. Eerste Kamer 2016-2017, 34 257, B en Eerste Kamer 2017-2018, 34 257, D.
59. Eerste Kamer, Handelingen 10 april 2018, 34 257.
60. Zie hierover par. 4.2.
61. Tweede Kamer 2014-2015, 34 257, nr. 3, p. 12, 13, 15 en Tweede Kamer 2015-2016, 34 257, nr. 6, p. 6.
62. A.J. Akkermans e.a., Affectieschade, Slachtoffers en aansprakelijkheid, Vrije Universiteit Amsterdam, Den Haag: Boom Lemma 2015, p. 69-71 waarover eerder kort in par. 2 van dit artikel.
63. Eerste Kamer 2017-2018, 34 257, E, p. 9-12.