Verkeersrecht 2022-7-8

Editie
cover vr 2022-7-8
Datum uitgave: 

VR 2022/093 Naar betere praktische hanteerbaarheid van de opzetclausule

Artikel
VR 2022/093 Naar betere praktische hanteerbaarheid van de opzetclausule
Ter inleiding is een korte schets van de problematiek rond de opzetclausule wellicht welkom. Bij aansprakelijkheidsverzekeringen sluit de opzetclausule opzet van de verzekerde van dekking uit en het gaat er om hierbij een goed evenwicht te vinden tussen de belangen van verzekeraars, verzekerden (daders) en slachtoffers. Te bedenken valt dat de uitkering van de verzekeraar niet zelden het enige substantiële vermogensbestanddeel is waarover de dader beschikt. Er rijzen vragen als: moet onder opzet ook voorwaardelijk opzet vallen? Moet bepaald worden dat het opzet gericht dient te zijn zowel op de gedraging als op het gevolg daarvan of alleen op de gedraging? Moet de opzetclausule beperkt zijn tot het geval dat het opzet van de dader (de verzekerde) precies was gericht op het ingetreden feitelijk gevolg (zodat daarbuiten geen dekking bestaat), of moet de dekking ruimer zijn en ook het geval bestrijken dat het opzet van de dader was gericht op niet nader gespecificeerde gevolgen van vergelijkbare ernst? Denk bijv. aan de voorshands onduidelijke, uiteenlopende gevolgen die lukraak gerichte trappen tegen het lichaam kunnen hebben. Het is meermalen voorgekomen dat een opzetclausule in de rechtspraak anders werd uitgelegd dan verzekeraars bedoeld hadden. Dan kwam er een nieuw model opzetclausule om hun bedoeling te verduidelijken.

VR 2022/094 Bewijs(perikelen) in letselschadeprocedures

Artikel
Er wordt wel eens gezegd: “het gaat er niet om of je gelijk hebt, maar of je gelijk krijgt”. In een procedure hangt dit al dan niet gelijk krijgen vaak in belangrijke mate af van bewijsrechtelijke aspecten. Op wie rust de bewijslast, en daarmee het bewijsrisico?1) Zijn er argumenten om de bewijslast om te keren of althans de partij op wie de bewijslast rust hierin tegemoet te komen? Welke bewijsmiddelen zijn er beschikbaar? Maar ook: welke informatie is er reeds in het geding gebracht, welke feiten staan (als onvoldoende betwist) vast of worden door de rechter voorshands als vaststaand aangenomen op grond van hetgeen al is gebleken, met andere woorden: wie is “aan zet”? En zo zijn er nog vele andere kwesties op het terrein van het bewijsrecht te noemen die van invloed zijn op de uitkomst van een procedure, waaronder niet in de laatste plaats de waardering van het voorhanden bewijs door de rechter.2) Buiten kijf staat hoe dan ook dat de uitkomst van een procedure in grote mate afhankelijk is van bewijsrechtelijke aspecten, in brede zin. Oftewel, in de woorden van dé eminence grise op het gebied van het bewijsrecht, Daan Asser: “Stellen, betwisten en bewijzen vormen de kern van het procederen”.3) Over het bewijsrecht, en zeker ook over de toepassing van het bewijsrecht in letselschadezaken, valt veel te zeggen en te schrijven. In deze bijdrage beperk ik mij tot drie aspecten. Allereerst bespreek ik de vraag wat bewijzen eigenlijk is. Daarna ga ik in op enkele perikelen rond het bewijs van causaal verband – omdat het bewijs hiervan in letselschadezaken vaak het springende punt is – en enkele actuele ontwikkelingen in verband hiermee bij (vermeende) beroepsziekten. Tot slot komt de toepassing van het bewijsrecht in het kader van de schadebegroting aan de orde. Maar voordat ik aan deze drie kwesties toekom, eerst een enkel woord over het “speelveld” van het bewijsrecht, oftewel de vraag: wanneer is bewijzen aan de orde en wat is onderwerp van bewijslevering?

VR 2022/095 Parkeren. Veroorzaken van hinder.

Jurisprudentie

Het voertuig van de betrokkene stond zodanig op de fietsstrook dat hinder en (mogelijk) gevaar werd veroorzaakt voor fietsers die er niet langs konden en in de regenachtige spits moesten uitwijken naar de rijbaan. Ook leverde dit hinder op voor weggebruikers voor wie de toegang tot of het vertrek uit het parkeervak werd geblokkeerd. Niet valt in te zien waarom het de ambtenaar in deze situatie niet vrijstond om een sanctie op te leggen op grond van artikel 5 WVW 1994.

VR 2022/097 Valet-parking. Aansprakelijkheid kentekenhouder.

Jurisprudentie

Aan de betrokkene zijn als kentekenhouder bij inleidende beschikkingen twee sancties opgelegd voor: “motorvoertuig parkeren bij blauwe streep terwijl toegestane parkeertijd is verstreken.” De betrokkene heeft de auto niet zelf ter plaatse geparkeerd. Zij had een overeenkomst met Schiphol Valet Parkeren gesloten voor het parkeren van haar auto op de afgesloten locatie aan de Raasdorperweg 74 te Lijnden. Het bedrijf heeft zich niet aan de overeenkomst van bewaarneming gehouden en de auto elders en op de openbare weg geparkeerd. De betrokkene heeft niet aannemelijk gemaakt dat tegen haar wil door