letselschade

VR 2022/094 Bewijs(perikelen) in letselschadeprocedures

Artikel
Er wordt wel eens gezegd: “het gaat er niet om of je gelijk hebt, maar of je gelijk krijgt”. In een procedure hangt dit al dan niet gelijk krijgen vaak in belangrijke mate af van bewijsrechtelijke aspecten. Op wie rust de bewijslast, en daarmee het bewijsrisico?1) Zijn er argumenten om de bewijslast om te keren of althans de partij op wie de bewijslast rust hierin tegemoet te komen? Welke bewijsmiddelen zijn er beschikbaar? Maar ook: welke informatie is er reeds in het geding gebracht, welke feiten staan (als onvoldoende betwist) vast of worden door de rechter voorshands als vaststaand aangenomen op grond van hetgeen al is gebleken, met andere woorden: wie is “aan zet”? En zo zijn er nog vele andere kwesties op het terrein van het bewijsrecht te noemen die van invloed zijn op de uitkomst van een procedure, waaronder niet in de laatste plaats de waardering van het voorhanden bewijs door de rechter.2) Buiten kijf staat hoe dan ook dat de uitkomst van een procedure in grote mate afhankelijk is van bewijsrechtelijke aspecten, in brede zin. Oftewel, in de woorden van dé eminence grise op het gebied van het bewijsrecht, Daan Asser: “Stellen, betwisten en bewijzen vormen de kern van het procederen”.3) Over het bewijsrecht, en zeker ook over de toepassing van het bewijsrecht in letselschadezaken, valt veel te zeggen en te schrijven. In deze bijdrage beperk ik mij tot drie aspecten. Allereerst bespreek ik de vraag wat bewijzen eigenlijk is. Daarna ga ik in op enkele perikelen rond het bewijs van causaal verband – omdat het bewijs hiervan in letselschadezaken vaak het springende punt is – en enkele actuele ontwikkelingen in verband hiermee bij (vermeende) beroepsziekten. Tot slot komt de toepassing van het bewijsrecht in het kader van de schadebegroting aan de orde. Maar voordat ik aan deze drie kwesties toekom, eerst een enkel woord over het “speelveld” van het bewijsrecht, oftewel de vraag: wanneer is bewijzen aan de orde en wat is onderwerp van bewijslevering?

VR 2022/37 Letselschadezaak; deskundigenrapporten; causaal verband.

Jurisprudentie
A heeft in 1999 een motorongeval gehad. De verzekeraar van de betrokken auto (B) heeft aansprakelijkheid voor de gevolgen van het ongeval erkend. Bij het ongeval heeft A fracturen in de rechterenkel, een fractuur in het linker kuitbeen en diverse vleeswonden en kneuzingen opgelopen. A ervaart nadien ernstige pijnklachten en leidt een leven van iemand die invalide is: ze draagt speciaal schoeisel, kan nauwelijks lopen, maakt buitenshuis gebruik van een rolstoel en scootmobiel, binnenhuis van een trippelstoel en ze moet veel liggen. Tussen A en B is in geschil of een causaal verband bestaat

VR 2022/25 Zwaar lichamelijk letsel door schuld. Onverlichte aanhangwagen. Duisternis.

Jurisprudentie
Terwijl de zon al was ondergegaan, heeft verdachte zijn aanhanger geparkeerd aan de linkerzijde van een onverlichte weg buiten de bebouwde kom zonder verlichting aan de voorzijde van de aanhanger. Een bromfietser is tegen de voorzijde van de aanhangwagen aangereden en heeft daarbij zwaar lichamelijk letsel opgelopen. De verdachte heeft niet enkel artikel 39 RVV 1990 overtreden, maar ook zo'n gevaarlijke situatie doen ontstaan dat hij zich aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gedragen.

VR 2021/127 Letselschadezaak; beoordeling psychiatrisch deskundigenrapport.

Jurisprudentie
Fietser A raakt driemaal betrokken bij een verkeersongeval (in 2003, 2006 en 2009). A ontwikkelt na de laatste twee ongevallen blijvende klachten. Verzekeraar B aanvaardt aansprakelijkheid en treedt op als regelend verzekeraar voor de laatste twee ongevallen. Op gezamenlijk verzoek van A en B voert een psychiater (Drooglever Fortuyn) een onderzoek uit. Hij concludeert dat er geen causaal verband is tussen de psychische klachten van A en de laatste twee ongevallen; ook zonder de ongevallen zou A zeer waarschijnlijk de psychische klachten hebben ontwikkeld, gezien zijn (medische) verleden. A is

VR 2021/121 Aanrijding scooter en auto; ontvankelijkheid; kosten mantelzorg.

Jurisprudentie
Op 22 november 2016 is scooterrijder A aangereden door automobilist B. A was toen 22 jaar. Als gevolg van deze aanrijding heeft A letsel opgelopen. De verzekeraar van B (VGH) heeft aansprakelijkheid voor de gevolgen van het ongeval erkend. A vraagt de rechtbank om over meerdere geschilpunten te beslissen. A verzoekt de rechtbank onder meer om VGH hoofdelijk te veroordelen tot betaling van een voorschot van € 45.780,- voor mantelzorg. De rechtbank beoordeelt eerst of de zaak geschikt is voor behandeling als deelgeschil. Zij overweegt in dat verband dat A verschillende geschilpunten voorlegt aan

VR 2021/75 Letselschadezaak; noodzakelijke verhuizing; medewerking verzekeraar bij aankoop kavel en bouw woning.

Jurisprudentie
In 2007 is A een verkeersongeval overkomen. Hij heeft daarbij letsel opgelopen dat tot blijvende beperkingen heeft geleid. Verzekeraar B heeft aansprakelijkheid voor het ongeval erkend. Tussen A en B staat vast dat A door zijn beperkingen moet verhuizen naar een woning die daarop is aangepast. A en B hebben C ingeschakeld om in kaart te brengen aan welke eisen een woning voor A moet voldoen. In 2015 heeft C een Programma van Eisen (PvE) opgesteld. Op basis van dat PvE hebben A en B gezocht naar concrete mogelijkheden voor A. A en B hebben echter nog geen bestaande of nieuwbouwwoning gevonden

VR 2021/74 Letselschadezaak; causaal verband; deskundigenrapport.

Jurisprudentie
In 2013 glijdt de 12-jarige A met haar fiets uit op de oprijdklep van een veerpont. Zij valt daarbij met haar gezicht tegen een ijzeren installatie en loopt daarbij onder meer een hersenschudding en wonden in het gezicht op. Verzekeraar B erkent aansprakelijkheid voor de gevolgen van het ongeval. A ervaart in de jaren na het ongeval onder meer depressieve klachten en slaapproblemen. Na het ongeval komt A onder behandeling van een kinderneuroloog (2014), een orthopedagoog (2015) en een kinderpsychiater (2016). In 2018 vragen A en B psychiater X een expertise uit te voeren om vast te stellen of

VR 2021/72 Letselschadezaak; juistheid deskundigenrapporten.

Jurisprudentie
In 2005 is een jongen (A) op 11-jarige leeftijd aangereden door een verzekerde van B. B heeft aansprakelijkheid erkend voor de schade als gevolg van het ongeval. Ter vaststelling van de schade van A hebben A en B in 2011 deskundigenoordelen ingewonnen bij neuroloog X en psychiater Y. A verzoekt een verklaring voor recht dat A - anders dan uit het rapport van Y volgt - in de theoretische situatie zonder ongeval een verdiencapaciteit zou hebben gehad die ten minste het minimum eindloon uit de NRL-indicator Jong Gehandicapten zou bedragen.De rechtbank overweegt dat A en B gezamenlijk een

VR 2021/70 Twee ongevallen; causaal verband eerste ongeval en psychische problematiek; gebondenheid deskundigenrapporten.

Jurisprudentie
A is in 2005 een ongeval overkomen. B heeft als WAM-verzekeraar van de veroorzaker van dit ongeval de aansprakelijkheid voor de gevolgen van dit ongeval erkend. In 2008 is A opnieuw een ongeval overkomen, waarvoor A niet aansprakelijk is. Psychiater X is in drie rapportages (opgesteld in 2014, 2016 en 2019) ingegaan op de vraag in welke mate de psychische klachten van A samenhangen met het eerste ongeval. De vraag ligt voor in hoeverre A en B gebonden zijn aan de rapporten van X. De rechtbank overweegt dat partijen sterk de nadruk leggen op de vraag of ongeval 1 of ongeval 2 de oorzaak is van

VR 2021/67 Aanrijding; geen causaal verband; geen consistent, consequent, samenhangend klachtenpatroon.

Jurisprudentie
In november 2010 is autobestuurder A aangereden door buschauffeur B. Op een kruising stonden A en B naast elkaar voor een stoplicht te wachten. A op de strook voor rechtdoor en B op de strook voor linksaf. Het stoplicht voor links ging eerder op groen dan dat voor rechtdoor. Bij het nemen van de bocht raakte de bus de auto van A. A stelt dat zij als gevolg van het ongeval kampt met hoofdpijn, druk op de ogen, duizeligheid, nekpijn, tintelingen in haar linkerarm, pijn in linkerschouder en -knie, rugpijn en slaapproblemen. A spreekt de WAM-verzekeraar van B (C) aan tot vergoeding van deze