Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990
Jurisprudentie
A is een verkeersongeval overkomen. Hij reed op een motorfiets op een weg met aan de rechterzijde een fietsstrook met onderbroken streep. Aan de rechterzijde van de fietsstrook bevonden zich (gehandicapten)parkeervakken. B stond in een van die parkeervakken geparkeerd met een auto. Enkele meters verder van dat parkeervak was een kruising met verkeerslichten. Voor de verkeerslichten (die op rood stonden) stond een andere auto te wachten. A wilde bij de kruising rechtsaf slaan. Bij het naderen van de kruising is hij op de fietsstrook gaan rijden. Toen A ter hoogte van de geparkeerde auto van B
Jurisprudentie
In 2013 vond een aanrijding plaats op de A2 tussen twee voertuigen, waarbij beide voertuigen deels op de vluchtstrook terechtkwamen. Ten tijde van de aanrijding was sprake van invallende duisternis en lichte regen, terwijl op de plaats van de aanrijding geen straatverlichting aanwezig was. Een ANWB-hulpverlener (X) is ter plaatse gekomen en heeft zijn voertuig voorbij het ongeval op de vluchtstrook tot stilstand gebracht. Nadat X de stand van zaken had bekeken, heeft hij, om een veilige situatie te creëren, besloten om zijn voertuig vóór de plaats van de aanrijding te zetten. Daartoe heeft hij
Jurisprudentie
Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie opgelegd ter zake van “overschrijding maximum snelheid op autosnelwegen, met 11 km/h (verkeersbord A1)”. Uit het zaakoverzicht volgt dat de gedraging in de onderhavige zaak is geconstateerd door middel van een trajectcontrole op de autosnelweg A2 te Baambrugge. In afwijking van de reguliere maximumsnelheid op autosnelwegen zou op het betreffende traject (ook) op het tijdstip van de gedraging de maximumsnelheid 100 kilometer per uur zijn. In het zaakoverzicht is aangegeven dat de maximumsnelheid ter
Jurisprudentie
Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie opgelegd ter zake van “voertuig zodanig op de weg laten staan dat gevaar wordt/kan worden veroorzaakt of verkeer wordt/kan worden gehinderd”.De verbalisant heeft vastgesteld dat het voertuig van de
betrokkene (deels) stond geparkeerd op een gehandicaptenparkeerplaats. In
artikel 26 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990)
is bepaald dat op een gehandicaptenparkeerplaats slechts een motorvoertuig op
meer dan twee wielen mag worden geparkeerd waarin een geldige
Jurisprudentie
Volgens art. 49, tweede lid, RVV 1990 moeten bestuurders voetgangers en bestuurders van een gehandicaptenvoertuig, die op een voetgangersoversteekplaats oversteken of kennelijk op het punt staan zulks te doen, voor laten gaan. De term "voor laten gaan" houdt in dat voetgangers ongehinderd hun weg kunnen vervolgen of beginnen. Voor de vaststelling dat de gedraging is verricht, is derhalve van belang dat komt vast te staan dat een voetganger die een voetgangersoversteekplaats oversteekt, dan wel voornemens is deze over te steken, niet ongehinderd zijn weg heeft kunnen vervolgen of beginnen.
Jurisprudentie
Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie opgelegd ter zake van “als bestuurder van een motorvoertuig niet de rijbaan gebruiken (bijv. laten stilstaan op trottoir/voetpad etc.)” (overtreding art. 10 lid 1 RVV 1990). De betrokkene voert aan dat hij goederen leverde aan de centrale markt. Hij is de markt opgereden, heeft zijn bedrijfsauto geparkeerd en goederen uitgeladen en afgeleverd. Er stond nergens een bord dat hij een trottoir of een voetpad opreed. Er is geen trottoir aanwezig, het is een marktplein.Het marktplein was ten tijde van de
Jurisprudentie
Aan de orde is of de betreffende boa Domein Openbare Ruimte bevoegd was om - in de onderhavige zaak - ten aanzien van het parkeren zonder parkeerschijf in een parkeerschijfzone een sanctie op te leggen. Uit een nadere bestudering van de Circulaire BOA volgt dat boa's openbare ruimte onder meer kunnen optreden tegen overtredingen die zien op stilstaand verkeer, zonder dat hiervoor vereist is dat het gaat om een maatregel die is ingesteld in verband met de openbare orde. Slechts ten aanzien van de negatie van C-borden is als voorwaarde gesteld dat zulks verband dient te houden met de openbare
Jurisprudentie
Bestuurlijke sanctie ter zake van “motorvoertuig op meer dan twee wielen parkeren bij blauwe streep terwijl niet is voorzien van een duidelijk geplaatste parkeerschijf”. Hoewel de blauwe streep in afwijking van de Uitvoeringsvoorschriften BABW inzake verkeerstekens mogelijk smaller is dan tien cm, brengt dit echter niet mee dat geen sanctie aan de betrokkene kan worden opgelegd. Vaste rechtspraak van dit hof is dat de bepalingen in de Uitvoeringsvoorschriften BABW zijn gericht tot de wegbeheerder. Weggebruikers kunnen aan die regels geen rechten ontlenen. Het staat niet ter beoordeling van de
Jurisprudentie
In 2017 vond in Amsterdam een aanrijding plaats tussen een door eiseres bestuurde personenauto en een door gedaagde bestuurde bestelbus met aanhanger. De personenauto stond geparkeerd aan de linkerzijde van de rijbaan, waar parkeervakken beschikbaar zijn die diagonaal naar rechts ten opzichte van de rijbaan zijn gesitueerd. Toen eiseres vanuit het parkeervak achteruit wilde rijden, naderde van rechts de bestelwagen. Vast staat dat het een éénrichtingsweg betrof en dat de bestelwagen in de verboden rijrichting reed. De aanhanger van de bestelwagen is in botsing gekomen met de personenauto. De
Jurisprudentie
Toen A in zijn auto op de snelweg reed, is hij van achteren aangereden door een andere auto die werd bestuurd door C. B zat als passagier naast A in de auto. D zat als passagier naast C in de auto. A stelt de verzekeraar van de auto van C aansprakelijk en vordert betaling van een schadevergoedingsvoorschot van € 5.000. De vraag is of het ongeluk is ontstaan doordat C te weinig afstand heeft bewaard tot de auto van A (en daarmee art. 19 RVV heeft overtreden) of doordat A onverwacht en zonder enige noodzaak heeft geremd. Op grond van de verklaringen van A, B, C en D oordeelt het hof dat C