Zoeken

9782 resultaten gevonden

  1. VR 2022/06 Mobiel elektronisch apparaat. Mobiele telefoon. Vasthouden. Legaliteitsbeginsel.

    Jurisprudentie
    In dit geval - telefoon ligt op het bovenbeen - is geen sprake van een aan de bestuurder bevestigd hulpmiddel. Ten tijde van de constatering werd niet gebruik gemaakt van de telefoon. Bij bijvoorbeeld een zijwaartse beweging of plotseling remmen is er een gerede kans dat de telefoon valt. Dat kan een gevaarlijke situatie opleveren. Het los op een been of op de schoot laten liggen van een telefoon vormt dan ook een risico voor de verkeersveiligheid. Deze gevaarzetting is niet doorslaggevend bij de vraag of sprake is van ‘vasthouden’ in de zin van artikel 61a RVV 1990. Het gaat een redelijke
  2. VR 2022/07 Mobiel elektronisch apparaat. Mobiele telefoon. Vasthouden. Legaliteitsbeginsel.

    Jurisprudentie
    Hetgeen op grond van artikel 61a RVV 1990 “mag” en “niet mag” is bepaald diffuus en weinig inzichtelijk en voorspelbaar. Dat is nu echter precies wat het legaliteitsbeginsel wil voorkomen: het moet voor (in dit geval) de bestuurder duidelijk zijn wat mag en wat niet mag, alvorens aan dat laatste door het CVOM een sanctie kan worden verbonden. Loslaten kan filosofisch beschouwd wellicht een vorm van vasthouden zijn, maar naar de gebruikelijke, taalkundige betekenis is het dat niet. Het heeft de betrokkene niet duidelijk moeten zijn dat het los op het been of op schoot hebben liggen van een
  3. VR 2022/08 Dood door schuld. Aanmerkelijke schuld. Maximumsnelheid. Verkeersfout van het slachtoffer.

    Jurisprudentie
    De verdachte reed in de nacht van 15 juli 2016 als zogenaamde ‘zwarte taxi’ enkele jongens naar huis, waarbij hij met een snelheid heeft gereden van minimaal 110 en maximaal 132 kilometer per uur. Op de Ringbaan Zuid, de plaats waar het ongeval heeft plaatsgevonden, gold een maximumsnelheid van 70 kilometer per uur. Doordat de verdachte zo hard reed, heeft hij niet kunnen anticiperen op het slachtoffer dat op haar fiets overstak. Het slachtoffer liep ten gevolge van de aanrijding met het door de verdachte bestuurde motorrijtuig zwaar lichamelijk letsel op.Het hof acht derhalve wettig en
  4. VR 2022/09 Bestuurder. Bromfiets.

    Jurisprudentie
    De bestuurder van een motorrijtuig is diegene die de bedieningsorganen van een motorrijtuig hanteert en door middel daarvan de voortbeweging en rijrichting van het motorrijtuig beïnvloedt. Deze beïnvloeding hoeft niet noodzakelijkerwijs via het gebruik van het motorvermogen te gaan. Als besturen van een motorrijtuig kan onder andere worden aangemerkt het duwen of aan de hand meevoeren van een motorrijtuig.De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat de V-snaar van zijn bromfiets was gebroken en dat hij daarom op zijn bromfiets ‘stepte’. Op het moment dat hij vaart maakte
  5. VR 2022/093 Naar betere praktische hanteerbaarheid van de opzetclausule

    Artikel
    Ter inleiding is een korte schets van de problematiek rond de opzetclausule wellicht welkom. Bij aansprakelijkheidsverzekeringen sluit de opzetclausule opzet van de verzekerde van dekking uit en het gaat er om hierbij een goed evenwicht te vinden tussen de belangen van verzekeraars, verzekerden (daders) en slachtoffers. Te bedenken valt dat de uitkering van de verzekeraar niet zelden het enige substantiële vermogensbestanddeel is waarover de dader beschikt. Er rijzen vragen als: moet onder opzet ook voorwaardelijk opzet vallen? Moet bepaald worden dat het opzet gericht dient te zijn zowel op de gedraging als op het gevolg daarvan of alleen op de gedraging? Moet de opzetclausule beperkt zijn tot het geval dat het opzet van de dader (de verzekerde) precies was gericht op het ingetreden feitelijk gevolg (zodat daarbuiten geen dekking bestaat), of moet de dekking ruimer zijn en ook het geval bestrijken dat het opzet van de dader was gericht op niet nader gespecificeerde gevolgen van vergelijkbare ernst? Denk bijv. aan de voorshands onduidelijke, uiteenlopende gevolgen die lukraak gerichte trappen tegen het lichaam kunnen hebben. Het is meermalen voorgekomen dat een opzetclausule in de rechtspraak anders werd uitgelegd dan verzekeraars bedoeld hadden. Dan kwam er een nieuw model opzetclausule om hun bedoeling te verduidelijken.
  6. VR 2022/094 Bewijs(perikelen) in letselschadeprocedures

    Artikel
    Er wordt wel eens gezegd: “het gaat er niet om of je gelijk hebt, maar of je gelijk krijgt”. In een procedure hangt dit al dan niet gelijk krijgen vaak in belangrijke mate af van bewijsrechtelijke aspecten. Op wie rust de bewijslast, en daarmee het bewijsrisico?1) Zijn er argumenten om de bewijslast om te keren of althans de partij op wie de bewijslast rust hierin tegemoet te komen? Welke bewijsmiddelen zijn er beschikbaar? Maar ook: welke informatie is er reeds in het geding gebracht, welke feiten staan (als onvoldoende betwist) vast of worden door de rechter voorshands als vaststaand aangenomen op grond van hetgeen al is gebleken, met andere woorden: wie is “aan zet”? En zo zijn er nog vele andere kwesties op het terrein van het bewijsrecht te noemen die van invloed zijn op de uitkomst van een procedure, waaronder niet in de laatste plaats de waardering van het voorhanden bewijs door de rechter.2) Buiten kijf staat hoe dan ook dat de uitkomst van een procedure in grote mate afhankelijk is van bewijsrechtelijke aspecten, in brede zin. Oftewel, in de woorden van dé eminence grise op het gebied van het bewijsrecht, Daan Asser: “Stellen, betwisten en bewijzen vormen de kern van het procederen”.3) Over het bewijsrecht, en zeker ook over de toepassing van het bewijsrecht in letselschadezaken, valt veel te zeggen en te schrijven. In deze bijdrage beperk ik mij tot drie aspecten. Allereerst bespreek ik de vraag wat bewijzen eigenlijk is. Daarna ga ik in op enkele perikelen rond het bewijs van causaal verband – omdat het bewijs hiervan in letselschadezaken vaak het springende punt is – en enkele actuele ontwikkelingen in verband hiermee bij (vermeende) beroepsziekten. Tot slot komt de toepassing van het bewijsrecht in het kader van de schadebegroting aan de orde. Maar voordat ik aan deze drie kwesties toekom, eerst een enkel woord over het “speelveld” van het bewijsrecht, oftewel de vraag: wanneer is bewijzen aan de orde en wat is onderwerp van bewijslevering?
  7. VR 2022/095 Parkeren. Veroorzaken van hinder.

    Jurisprudentie

    Het voertuig van de betrokkene stond zodanig op de fietsstrook dat hinder en (mogelijk) gevaar werd veroorzaakt voor fietsers die er niet langs konden en in de regenachtige spits moesten uitwijken naar de rijbaan. Ook leverde dit hinder op voor weggebruikers voor wie de toegang tot of het vertrek uit het parkeervak werd geblokkeerd. Niet valt in te zien waarom het de ambtenaar in deze situatie niet vrijstond om een sanctie op te leggen op grond van artikel 5 WVW 1994.

  8. VR 2022/097 Valet-parking. Aansprakelijkheid kentekenhouder.

    Jurisprudentie

    Aan de betrokkene zijn als kentekenhouder bij inleidende beschikkingen twee sancties opgelegd voor: “motorvoertuig parkeren bij blauwe streep terwijl toegestane parkeertijd is verstreken.” De betrokkene heeft de auto niet zelf ter plaatse geparkeerd. Zij had een overeenkomst met Schiphol Valet Parkeren gesloten voor het parkeren van haar auto op de afgesloten locatie aan de Raasdorperweg 74 te Lijnden. Het bedrijf heeft zich niet aan de overeenkomst van bewaarneming gehouden en de auto elders en op de openbare weg geparkeerd. De betrokkene heeft niet aannemelijk gemaakt dat tegen haar wil door

  9. VR 2022/098 Fietspad. Politieperskaart. Ontheffing?

    Jurisprudentie

    De betrokkene, als journalist in het bezit van een politieperskaart, reed met zijn auto over het fietspad. Dit deed hij om de weg niet te blokkeren, de hulpdiensten niet te hinderen en om voldoende afstand te houden van de plaats van het ongeluk. De politieperskaart verleent, zo volgt uit het “Reglement met betrekking tot de Landelijke Politieperskaart” die te vinden is op de website van de Nederlandse Vereniging van Journalisten, de betrokkene enkel toegang tot (bepaalde) plaatsen en/of gebieden die voor het publiek niet toegankelijk zijn, om zijn werk als journalist te kunnen uitvoeren. Dit

  10. VR 2022/099 Uitrit. Inrit. Wegconstructie.

    Jurisprudentie

    Er is sprake van een kruising waar meerdere wegen op uitmonden, waaronder de Bergse Linker Rottekade. Daarbij is gebruik gemaakt van een uitritconstructie om die uitmonding te construeren. Het trottoir en het fietspad naast de doorgaande weg lopen door over de aansluiting en er is gebruik gemaakt van inritblokken. Op grond hiervan is sprake van een uitmonding die duidelijk als een in- en uitrit kan worden aangemerkt.

  11. VR 2022/10 Dood door schuld. Aanmerkelijke schuld?

    Jurisprudentie
    De verdachte heeft met een door hem bestuurd motorrijtuig op de weg zittende personen aangereden, waardoor een van deze personen werd gedood en drie anderen zwaar lichamelijk letsel opliepen. Aan de verdachte is primair overtreding van artikel 6 WVW 1994 tenlastegelegd, waarbij het bestanddeel “schuld” nader is omschreven als “zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend”. Verdachte reed in zijn bestelauto ten tijde van het ongeval naar schatting rond de 50 km per uur. Op dat moment was het festival Pinkpop reeds enkele uren afgelopen. Wel waren er nog mensen op straat aanwezig
  12. VR 2022/100 Doorgetrokken streep. Inhalen over vluchtstrook.

    Jurisprudentie

    Aan de betrokkene is een sanctie opgelegd voor overtreding van artikel 76, eerste lid, van het RVV 1990. De verklaring van de ambtenaar houdt onder meer in: “Zag de personenauto twee voertuigen voor mij uitvegen over de doorgetrokken streep verplaatsen richting de vluchtstrook. Er was geen sprake van nood. Maakte gebruik van vluchtstrook om stilstaand verkeer te passeren.” Het hof begrijpt in het licht hiervan de verklaring van de ambtenaar zoals opgenomen in het zaakoverzicht aldus dat het voertuig de doorgetrokken streep die zich niet langs de rijbaanverharding bevindt, heeft overschreden om

  13. VR 2022/101 Parkeren. In- of uitrit. Toestemming gebruiker.

    Jurisprudentie

    Artikel 24, eerste lid, aanhef en onder b, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 betreft een absoluut verbod en is dus niet afhankelijk van toestemming van de eigenaar of gebruiker van de in- of uitrit. Aan de omstandigheid dat de houder van de garage waarvoor de in- of uitrit is gelegen toestemming had gegeven om het voertuig daar te parkeren, mocht de betrokkene niet de gerechtvaardigde verwachting ontlenen dat zijn wijze van parkeren was toegestaan.

  14. VR 2022/102 Rijbewijs. Vordering tot overgifte. Strafbaarheid.

    Jurisprudentie

    De vordering tot overgifte van het rijbewijs is, net als de invordering en de inhouding van het rijbewijs, een veiligheidsmaatregel die wordt genomen in afwachting van een strafbeschikking of een beslissing van de rechter ter zake het feit waarvoor de overgifte van het rijbewijs is gevorderd. Een redelijke wetsuitleg brengt daarom mee dat als een strafbeschikking is genomen of de rechter in de strafzaak over het feit waarvoor de overgifte van het rijbewijs is gevorderd heeft beslist, en bij die beschikking of beslissing aan de verdachte geen onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid

  15. VR 2022/103 Doorrijden na ongeval. Wie kan als "een ander" worden aangemerkt?

    Jurisprudentie

    De verdachte heeft, zonder medeweten en toestemming van de eigenaar en de gebruiker van het voertuig, een auto bestuurd en hiermee een verkeersongeval veroorzaakt, waarbij de auto in een vijver is terechtgekomen en daardoor schade heeft veroorzaakt aan de eigenaar van de auto en de gemeente Elburg. Terwijl de verdachte wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat door het ongeval schade was toegebracht aan de eigenaar van het voertuig en de gemeente Elburg, heeft hij de plaats van het ongeval verlaten zonder zijn identiteit bekend te maken. Schending van art. 7 WVW 1994, omdat onder "een

  16. VR 2022/104 Alcoholclausule in WAM-verzekering. Feit van algemene bekendheid? Verzekerde mocht aannemen dat aansprakelijkheid was gedekt.

    Jurisprudentie

    In de vroege ochtend van 21 september 2014 vond een verkeersongeval plaats. X reed onder invloed van alcohol in de auto van zijn vader, met A als inzittende, tegen een geparkeerde auto aan, waarbij A letsel op liep. Univé, de WAM-verzekeraar, vergoedt de schade van A. Vervolgens spreekt Univé X aan op grond van art. 15 WAM. Van belang is de vraag of X als aansprakelijke persoon, niet-verzekeringnemer, te goeder trouw mocht aannemen dat zijn aansprakelijkheid door een verzekering was gedekt. In eerste aanleg betoogt Univé dat het een feit van algemene bekendheid is dat een verzekeraar van een

  17. VR 2022/105 Letselschade door aanrijding fietser en tram. Vaststellen omvang verlies van verdienvermogen; carrièreverloop; rekenrente; post onvoorzien.

    Jurisprudentie

    Op 9 mei 2012 is de 49-jarige X als fietser betrokken geraakt bij een aanrijding met een tram. X heeft hierdoor ernstig letsel opgelopen, heeft twee weken in een coma gelegen en heeft langdurig moeten revalideren. Hij houdt blijvende klachten en beperkingen over aan het ongeval. De tram is verzekerd bij Allianz, die aansprakelijkheid erkent. X is op universitair niveau opgeleid en heeft diverse marketingfuncties in binnen- en buitenland bekleed. Ten tijde van het ongeval was zijn jaarsalaris € 118.000 en stond hij net op het punt om een carrièrestap te maken. X en Allianz zijn in geschil over

  18. VR 2022/106 Geen voordeelsverrekening bij arbeidsongeschiktheidsverzekering. Geen schadeverzekering, maar sommenverzekering.

    Jurisprudentie

    Op 6 januari 2017 wordt fietser X aangereden door een auto die achteruit uit een bospad de weg op reed. De automobilist was tegen wettelijke aansprakelijkheid verzekerd bij ASR, die aansprakelijkheid voor de schade van X erkent. X was zelfstandig ondernemer en had een arbeidsongeschiktheidsverzekering (hierna: AOV) afgesloten bij Movir. ASR stelt dat deze AOV een schadeverzekering is en meent dat de uitkering uit hoofde van de AOV verrekend mag worden met de schade die ASR dient te vergoeden. X meent dat de AOV een sommenverzekering is en dat de uitkering niet verrekend dient te worden. In een

  19. VR 2022/107 Snorfietser komt ten val bij inhalen fietser. Heeft fietser onrechtmatig gehandeld?

    Jurisprudentie

    Op 2 september 2014 komt snorfietsster X ten val terwijl zij probeert fietser Y in te halen. Fietser Y zou zijn uitgeweken, waarna hij tegen de schouder van X botste, die hierdoor haar evenwicht verloor, tegen een metalen paal van een bushokje botste en ten val kwam. X loopt hierbij letsel aan haar schouder op. In eerste aanleg vordert ze een verklaring voor recht dat Y aansprakelijk is voor de door haar geleden schade als gevolg van het ongeval. Y zou namelijk onrechtmatig jegens haar hebben gehandeld, door met oortjes in en mobiel in de hand onoplettend en onvoorzichtig aan het verkeer deel

Zoektips

  • Check of de spelling van de zoekterm klopt
  • Weet u het publicatienummer van een uitspraak of artikel, toets dan bijvoorbeeld in “2021/68”. Het publicatienummer dient dus tussen aanhalingstekens te staan. (N.B.: artikelen hebben vanaf 2011 een publicatienummer; uitspraken hebben allemaal een publicatienummer.) Om een artikel of uitspraak te vinden met een publicatienummer onder de 10 of vlak onder de 100, is het soms nodig om er een nul voor te typen. Bijvoorbeeld “2022/08” of “2021/090”.
  • Gebruik meerdere zoektermen voor een zo relevant mogelijk resultaat:
    • Zoekt u een artikel/uitspraak waarin zowel ‘auto’ als ‘stoplicht’ voorkomt, toets dan in: auto AND stoplicht
    • Zoekt u op één van de woorden, dan toetst u de woorden gewoon los in (auto stoplicht). Het zoekresultaat bevat dan alle artikelen/uitspraken/columns waarin auto en/of stoplicht voorkomt.

Nog niet gevonden wat u zoekt? Neem contact met ons op. Wij helpen u graag!